Hoofdstuk 31
De eindvisie
III. Wie zichzelf beschuldigt
1. Alleen wie zichzelf beschuldigt veroordeelt. Nu jij je voorbereidt op een keuze die tot andere resultaten leidt, is er allereerst iets dat je uit-en-te-na leren moet. Het moet een gewoontereactie worden die zo karakteristiek is voor alles wat je doet, dat het jouw primaire reactie wordt op elke verleiding en elke situatie die zich voordoet. Leer dit, en leer het goed, want hier wordt het uitstel van je geluk bekort met een tijdsspanne waarvan jij je geen voorstelling kunt maken. Je haat je broeder nooit om zijn zonden, maar alleen om die van jou. Welke vorm zijn zonden ook lijken aan te nemen, deze verhult slechts het feit dat jij gelooft dat ze de jouwe zijn en daarom een ‘gerechtvaardigde’ aanval verdienen.
Wanneer we ons voorbereiden op het maken van een keuze — niet een van de pseudokeuzes van het ego, maar een werkelijke keuze die tot werkelijke resultaten leidt — is er één ding dat we moeten leren. En dat moeten we 'uit-en-te-na leren', net zoals we het denksysteem van het ego hebben geleerd. Dit betekent dat we, zelfs als we het beheersen, moeten blijven studeren en oefenen totdat het een gewoonte is geworden, een automatische reactie op elke situatie die zich voordoet. Als we dit goed leren, zullen we sneller geluk bereiken dan we ons kunnen voorstellen. Wat is dit ene ding dat we moeten leren? 'Dat je je broeder nooit haat om zijn zonden, maar alleen om die van jou'. Met andere woorden: onze veroordeling van anderen is niets anders dan vermomde zelfbeschuldiging. Zijn we bereid dit te geloven? Om het te leren? Om het uit-en-te-na te leren? En wat zal het resultaat zijn als we dat doen? Dat we nooit meer iemand anders veroordelen en beschuldigen?
Toepassing : Denk aan enkele mensen, en aan de zondigheid die je in elk van hen ziet. Zeg dan:
Ik haat [naam] nooit om zijn of haar zonden, maar alleen om die van mij.
Probeer jezelf te beloven dat je deze gedachte met je meedraagt en toepast, totdat je haar tot een automatische reactie hebt gemaakt.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. Waarom zouden zijn zonden zonden zijn, als jij niet geloofde dat ze in jou niet kunnen worden vergeven? Waarom zijn ze in hem werkelijk, als jij niet geloofde dat ze jouw werkelijkheid zijn? En waarom val je ze overal aan, als het niet was omdat jij jezelf haat? Ben jij soms een zonde? Telkens wanneer je aanvalt, antwoord je met ‘ja’, want door aan te vallen bevestig je dat jij schuldig bent, en dat je moet geven naargelang jij verdient. En wat kun je anders verdienen dan wat jij bent? Als je zelf niet geloofde dat je een aanval verdiende, zou het helemaal nooit in je opkomen iemand aan te vallen. Waarom zou je ook? Wat zou je er bij winnen? Wat zou het resultaat kunnen zijn dat jij wensen zou? En hoe zou moord jou tot voordeel kunnen strekken?
Wij proberen te ontsnappen aan onze vermeende zonden door ze naar buiten te projecteren. Daardoor zien we ze niet meer in onszelf, maar in anderen. Juist dit zien ervan buiten onszelf betekent echter dat ze zich nog steeds in onszelf bevinden. We oordelen en vallen aan om te bewijzen dat niet wij maar anderen schuldig zijn, maar in feite bevestigt elke aanval dat we zélf schuldig zijn. Want waarom zouden we oordelen, aanvallen en doden als we geen schuld zouden zien?
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Zonden zitten in lichamen. Ze worden niet in denkgeesten waargenomen. Ze worden niet gezien als doelen, maar als daden. Lichamen handelen, denkgeesten niet. En daarom moet het lichaam opdraaien voor wat het doet. Het wordt niet als iets passiefs gezien wat jouw bevelen gehoorzaamt en uit zichzelf in het geheel niets doet. Als jij zonde bent, ben je een lichaam, want de denkgeest handelt niet. En intentie moet dan in het lichaam liggen, en niet in de denkgeest. Het lichaam moet dan zelfstandig opereren, en zichzelf motiveren. Als jij zonde bent sluit je de denkgeest in het lichaam op, en draag je zijn intentie over op zijn gevangenis, die in zijn plaats handelt. Een cipier volgt geen bevelen op, maar legt bevelen op aan de gevangene.
Zonde is een gedachte in de denkgeest die op het lichaam is geprojecteerd. Het lichaam is het gevolg van de denkgeest, maar het ego heeft dit omgekeerd, waardoor we het lichaam zien als de oorzaak en het instrument van zonde. Dit leidt tot het geloof dat het lichaam zelfstandig handelt en zelf de intentie heeft om te zondigen En aangezien wij ons met het lichaam hebben geïdentificeerd, zien we onszelf als zonde. De denkgeest wordt gezien als opgesloten in het lichaam, dat zowel zijn cipier als zijn gevangenis is.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Toch is het lichaam, niet de denkgeest, de gevangene. Het lichaam denkt geen gedachten. Het heeft niet de macht te leren, te vergeven of te onderwerpen. Het geeft geen bevelen waarnaar de denkgeest zich voegen moet, en stelt geen voorwaarden waaraan hij moet voldoen. Het houdt slechts de gewillige denkgeest gevangen die erin verblijven wil. Het wordt ziek op bevel van de denkgeest die zijn gevangene wil zijn. En het wordt oud en sterft, omdat die denkgeest ziek is in zichzelf. Leren is het enige dat verandering teweegbrengt. En dus zou het lichaam, waarin geen leerproces kan plaatsvinden, nooit kunnen veranderen, tenzij de denkgeest verkoos dat het lichaam in zijn verschijningsvormen verandert, om aan de bedoeling te beantwoorden die de denkgeest eraan geeft. Want de denkgeest kan leren, en daar wordt alle verandering teweeggebracht.
Het lichaam is niets anders dan een marionet van de denkgeest. Het heeft niet de macht om de denkgeest gevangen te zetten; het is de gevangene van de denkgeest. Het doet precies wat de denkgeest hem zegt te doen, want het heeft geen wil van zichzelf. Het wordt ziek en oud en sterft omdat de denkgeest zijn eigen ziekte op het lichaam projecteert. Hoe zou het lichaam dus uit zichzelf kunnen veranderen? Want alleen leren brengt verandering en het lichaam kan niet leren.
Toepassing : Zeg tegen jezelf:
Ik ben niet de gevangene van mijn lichaam.
Mijn lichaam is mijn marionet.
Het doet alleen wat ik hem zeg te doen.
Het verandert alleen omdat ik hem dat opdraag.
Het is niets anders dan een droomfiguur in mijn egodroom.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. De denkgeest die denkt dat hij een zonde is, heeft maar één doel: dat het lichaam de bron van zonde zou zijn, teneinde het in de gevangenis te houden die hij gekozen heeft en bewaakt, en waar hij zichzelf in vasthoudt als een slapende gevangene ten prooi aan de grommende honden van haat en kwaad, van ziekte en aanval, van pijn en ouderdom, en van lijden en verdriet. Hier worden de offergedachten bewaard, want hier regeert schuld, die beveelt dat de wereld moet zijn zoals hij: een plaats waar niets genade kan vinden en evenmin de vernietigende werking van de angst kan overleven, behalve in moord en dood. Want hier word jij tot zonde gemaakt, en zonde kan hen die vreugdevol en vrij zijn niet verdragen, want dat zijn de vijanden die de zonde dient te doden. In de dood wordt de zonde bewaard, en zij die denken dat ze zonde zijn, moeten sterven omwille van wat ze denken te zijn.
Omdat we geloven dat we zondig zijn, willen we maar één ding: dat niet de denkgeest maar 'het lichaam de bron van zonde zou zijn'. Op die manier denken we te kunnen ontsnappen aan zonde en schuld. In werkelijkheid veroordelen we onszelf daarmee tot een leven 'van haat en kwaad, van ziekte en aanval, van pijn en ouderdom, en van lijden en verdriet'. Ontsnapping daaruit wordt alleen gevonden in de dood. We zijn bang om vrij en vreugdevol te zijn, omdat daarin het ego en het individuele zelf worden ontkend.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. Laten we blij zijn dat jij zult zien wat je gelooft, en dat het jou gegeven is te veranderen wat je gelooft. Het lichaam zal alleen maar volgen. Het kan jou nooit ergens heenleiden waar jij niet wilt zijn. Het waakt niet over je slaap, en mengt zich niet in je ontwaken. Bevrijd je lichaam uit deze gevangenschap, en je zult niemand als de gevangene zien van dat waaraan jij bent ontsnapt. Je zult je uitverkoren vijanden niet in de greep van schuld willen houden, noch degenen die jij als vrienden beschouwt geketend willen laten blijven aan de illusie van een veranderende liefde.
7. De onschuldigen brengen vrijheid, in dankbaarheid voor hun bevrijding. En wat zij zien houdt hun vrijwaring in stand van gevangenschap en dood. Stel je denkgeest open voor verandering, en er zal geen oeroude straf van jouw broeder of van jou worden geëist. Want er is geen offer dat kan worden gevraagd, en er is geen offer dat kan worden gebracht, zo heeft God gezegd.
Het lijkt ontmoedigend te zijn dat we, omdat we in onze eigen zondigheid geloven, de wereld zien door haar ogen. Maar we kunnen daar beter blij om zijn! Want door onze projectie van zonde in de wereld te zien, kunnen we ons realiseren dat we geloven in haar werkelijkheid, en dat we dit geloof kunnen veranderen. Waarschijnlijk fluistert een stemmetje in ons: 'Maar je bent niet in staat om dat te veranderen. Je lichaam is de bron van je zondigheid en het zal blijven zondigen, wat je ook gelooft'. We moeten weigeren om naar die stem te luisteren. We moeten inzien dat het lichaam alleen doet wat onze denkgeest wil dat het doet. Als we besluiten om terug te keren naar God, zal het lichaam zeggen: 'Mooi, wanneer vertrekken we?' En wanneer we het lichaam uiteindelijk bevrijden van zijn rol als onze gevangenis, zullen we zien dat iedereen daarvan bevrijd is. We zullen onze vijanden niet meer ketenen aan onze schuld en onze vrienden niet meer aan onze fantasieën van liefde. We zullen de werkelijke wereld zien, een wereld die onze vrijheid bevestigt in plaats van onze gevangenschap.
(Toelichtingen door Robert Perry)