Hoofdstuk 19
Het bereiken van vrede
III. De onwerkelijkheid van de zonde
1. De aantrekkingskracht van schuld is te vinden in de zonde, niet in de vergissing. Vanwege deze aantrekkingskracht zal de zonde worden herhaald. Angst kan zo acuut worden dat de zonde het uitleven wordt ontzegd. Maar zolang schuld aantrekkelijk blijft zal de denkgeest lijden, en het idee van zonde niet loslaten. Want schuld roept er nog steeds om, en de denkgeest hoort het en smacht ernaar, en maakt zichzelf zo tot een gewillige gevangene van de ziekelijke aantrekking daarvan. Zonde is het idee van kwaad dat niet kan worden gecorrigeerd, en toch voor eeuwig begerenswaardig blijft. Als essentieel onderdeel van wat het ego denkt dat jij bent, zul je het altijd verlangen. En alleen een wreker, met een denkgeest die van de jouwe verschilt, zou het door middel van angst kunnen uitroeien.
Wie van ons voelt niet af en toe de aandrang om iets te doen waarvan we weten dat we het niet moeten doen? Ja, het maakt ons schuldig, maar door het te doen rekenen we ergens mee af, en dat geeft zoveel voldoening dat het de schuld waard is — een ongelukkig neveneffect waar we mee kunnen leven. Het verlangen naar deze afrekening is zo groot, dat het onmogelijk lijkt om het niet te doen. Zelfs wanneer we, uit angst voor straf, geen gehoor geven aan dit verlangen, blijft de drang bestaan.
Deze alinea beschrijft hetzelfde scenario, maar geeft er een volkomen andere uitleg aan. Schuld is geen ongelukkig neveneffect waar we mee kunnen leven vanwege de voldoening van het resultaat van onze actie. Schuld is de afrekening. Niet de actie, maar schuld trekt ons aan omdat hij het resultaat is van zonden — in anderen. Zolang we zonde en schuld in anderen zien, kunnen we onszelf voorhouden dat wij er vrij van zijn.
Deze aantrekkingskracht van schuld staat centraal in de bespreking van de eerste blokkade voor vrede in dit hoofdstuk.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. Het ego acht het niet mogelijk dat het in feite liefde en niet angst is, die door zonde wordt aangeroepen, en dat ze altijd antwoordt. Want het ego brengt zonde naar angst, en eist straf. Maar straf is slechts een andere vorm van het beschermen van schuld, want wat straf verdient, moet wel echt gebeurd zijn. Straf is altijd de grote behoeder van de zonde, die deze met respect behandelt en de enormiteit ervan eer bewijst. Wat bestraft moet worden, is ontegenzeggelijk waar. En wat waar is, is ontegenzeggelijk eeuwig en zal eindeloos worden herhaald. Want je verlangt datgene waarvan je meent dat het werkelijk is, en zult het niet loslaten.
Om aan onze eigen schuld te ontsnappen hebben we deze op anderen geprojecteerd. Zij zijn zondig, dus schuldig en dienen daarvoor gestraft te worden. Straf maakt de schuld en dus de zonde werkelijk. 'Want wat straf verdient, moet wel echt gebeurd zijn'. Zonde lijkt dus om straf te roepen, maar in feite roept ze om liefde. Onze broeder vraagt om bevrijd te worden van de zonde die we op hem hebben geprojecteerd, en de liefde in onze juist gerichte denkgeest zal altijd antwoorden.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Een vergissing is daarentegen niet aantrekkelijk. Wat je duidelijk als een fout ziet, wil je dat gecorrigeerd wordt. Soms kan een zonde keer op keer worden herhaald, met onmiskenbaar verontrustende gevolgen, maar zonder dat ze aan aantrekkingskracht inboet. En plotseling verander je haar status van een zonde naar een fout. Nu zul je die niet meer herhalen; je zult er gewoon mee ophouden en die loslaten, tenzij de schuld blijft. Want dan zul je slechts de vorm van de zonde veranderen en toegeven dat het een vergissing was, maar ervoor zorgen dat ze niet te corrigeren valt. Dit is niet werkelijk een verandering in je waarneming, want het is de zonde, niet de vergissing, die vraagt om straf.
Een vergissing betekent dat we een ander resultaat bereiken dan we wilden. Dat kunnen we corrigeren. Maar wanneer we iets een vergissing noemen en nog steeds schuld voelen, hebben we alleen ons gedrag veranderd, niet de bron ervan in onze denkgeest: het geloof in zonde.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. De Heilige Geest kan geen zonde bestraffen. Fouten onderkent Hij, en Hij zal die allemaal corrigeren zoals God Hem opgedragen heeft. Maar zonde kent Hij niet, en evenmin kan Hij fouten onderkennen die niet kunnen worden gecorrigeerd. Want een fout die niet gecorrigeerd kan worden heeft voor Hem geen betekenis. Fouten dienen om gecorrigeerd te worden, en vragen om niets anders. Wat om straf vraagt, vraagt noodzakelijkerwijs om niets. Iedere fout moet wel een roep om liefde zijn. Wat is zonde dan? Wat kan het anders zijn dan een fout die je verborgen wilt houden, een roep om hulp die je ongehoord en dus onbeantwoord laten wilt?
De Heilige Geest ziet geen zonden omdat ze er niet zijn. Hij ziet alleen vergissingen of fouten. Een vergissing vraagt alleen om correctie. Ze is een roep om hulp en liefde. Wij interpreteren vergissingen als zonden, omdat het ego niet wil dat ze gecorrigeerd worden. Het wil niet dat we de Heilige Geest om hulp vragen.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. In de tijd ziet de Heilige Geest duidelijk dat de Zoon van God fouten kan maken. Hierop deel je Zijn visie. Maar je deelt niet Zijn inzicht in het verschil tussen tijd en eeuwigheid. En wanneer de correctie is voltooid, is tijd eeuwigheid. De Heilige Geest kan jou leren hoe je de tijd ánders kunt bekijken en hoe je eraan voorbij kunt zien, maar niet zolang jij in zonde gelooft. Wel zolang je in vergissingen gelooft, want die kunnen door de denkgeest worden gecorrigeerd. Maar zonde is het geloof dat jouw waarneming onveranderlijk is, en dat de denkgeest als waar dient aan te nemen wat hem door middel hiervan wordt verteld. Als hij niet gehoorzaamt, wordt de denkgeest als krankzinnig beschouwd. De enige kracht die in staat zou zijn de waarneming te veranderen wordt op die manier tot machteloosheid veroordeeld, en aan het lichaam gebonden uit angst voor de veranderde waarneming die zijn Leraar, die er één mee is, zou brengen.
De Heilige Geest weet dat wij in de tijd — in de wereld dus — vergissingen begaan en dat zijn we met Hem eens. Maar wat we ons niet realiseren is dat tijd niet werkelijk is, en dat er geen tijd meer zal zijn wanneer alle vergissingen gecorrigeerd zijn — dat wil zeggen: wanneer vergeving totaal is. Zolang we echter in zonde geloven, geloven we ook in de werkelijkheid van wereld en tijd en gehoorzamen we het ego. Door de denkgeest aan het lichaam te binden, wordt zijn macht om een andere keuze te maken en een andere Leraar te kiezen ontkend. Het resultaat is dat we onszelf zien als een lichaam dat geregeerd wordt door het brein, levend in een wereld die geregeerd wordt door het ego en zijn denksysteem van zonde, schuld en straf. Zo ontstaan de blokkades voor vrede, die in de volgende paragraaf worden besproken.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. Wanneer je in de verleiding komt te geloven dat zonde werkelijk is, bedenk dan dit: als zonde werkelijk is, zijn zowel God als jij dat niet. Als schepping uitbreiding is, dan moet de Schepper Zichzelf hebben uitgebreid, en is het onmogelijk dat iets wat deel van Hem is totaal verschilt van de rest. Als zonde werkelijk is, moet God met Zichzelf in oorlog zijn. Hij moet dan wel gespleten zijn, en verscheurd tussen goed en kwaad, deels wijs en deels krankzinnig. Want dan moet Hij geschapen hebben wat Hem wil vernietigen, en de macht daartoe bezit. Is het niet makkelijker te geloven dat jij je hebt vergist dan in zoiets te geloven?
Als we in zonde geloven, aanvaarden we in feite de volgende verklaring:
God schept door Zichzelf uit te breiden. Alles wat Hij schept is dus een uitbreiding van Hem.
Hij schiep een wezen dat slecht is en in conflict met Hem, dat Hem wil vernietigen en de macht heeft om dat te doen.
Daarom moet er iets in God zijn dat slecht is en in oorlog met Zichzelf.
God is dus een mengeling van volkomen tegenstrijdige ideeën.
Hij is een tegenstelling in Zichzelf.
Ik ben een uitbreiding van God en dus eveneens een tegenstelling in mijzelf
Zowel God als ik kunnen niet werkelijk zijn.
Willen en kunnen we dit echt geloven? Is het niet, zoals Jezus zegt, gemakkelijker te geloven dat we ons hebben vergist dan in zoiets te geloven?
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Zolang je gelooft dat jouw werkelijkheid of die van jouw broeder door een lichaam wordt begrensd, zul je in zonde geloven. Zolang je gelooft dat lichamen zich met elkaar kunnen verenigen, zul je schuld aantrekkelijk vinden en geloven dat zonde iets kostbaars is. Want het geloof dat lichamen de denkgeest beperken leidt tot een waarneming van de wereld waarin het bewijs voor de afscheiding overal aanwezig lijkt. En God en Zijn schepping lijken afgesplitst en overwonnen. Want zonde zou bewijzen dat wat God heilig heeft geschapen daarover niet kan zegevieren, noch tegenover de macht van de zonde zichzelf zou kunnen blijven. Zonde wordt als machtiger dan God beschouwd, waarvoor God Zelf Zich dient te buigen, en Zijn schepping aan de veroveraar daarvan moet schenken. Is dit nederigheid of dwaasheid?
Zolang we geloven dat lichamen werkelijk zijn, dat lichamen denkgeesten kunnen beperken, zal zonde werkelijk voor ons zijn. We zullen een wereld zien 'waarin het bewijs voor de afscheiding overal aanwezig lijkt', een wereld waarin de macht van de zonde de macht van God omver heeft geworpen en de werkelijkheid van Hem heeft gestolen. Daarna heeft deze macht de grenzeloze denkgeest die God schiep in kleine stukjes gesneden, en vervolgens elk stukje opgeborgen in een kluis, gemaakt van vlees. Dit is wat we nu om ons heen zien, het 'bewijs' dat zonde heeft gewonnen en God heeft verloren. En Jezus vraagt ons: 'Is dit nederigheid of dwaasheid?'
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. Als zonde werkelijkheid is, moet ze voorgoed buiten het bereik van alle hoop op genezing liggen. Dan zou er immers een macht bestaan boven die van God, die in staat is een andere wil te maken die Zijn Wil zou kunnen aanvallen en overwinnen, en die Zijn Zoon een wil geeft los van en sterker dan de Zijne. En elk deel van Gods versplinterde schepping zou een andere wil hebben, tegengesteld aan de Zijne, en eeuwig in strijd met Hem en met elkaar. Je heilige relatie streeft nu het doel na te bewijzen dat dit onmogelijk is. De Hemel heeft er met een glimlach naar gekeken, en het geloof in zonde is in die liefdevolle glimlach tenietgedaan. Jij ziet die nog steeds, omdat je niet beseft dat haar fundament weg is. Haar bron is weggenomen en dus kan ze slechts een korte tijd gekoesterd worden alvorens te verdwijnen. Alleen de gewoonte om ernaar te zoeken rest nog.
Stel je een plaats voor waar volmaakte harmonie heerst; waar God en Zijn Zoon één Wil delen en daarom in een staat van volmaakte vrede verkeren. Stel je dan voor dat er een macht binnendringt die groter is dan die van God. Ze dringt de denkgeest van de Zoon binnen en geeft hem een wil die tegengesteld is aan die van God en sterker dan de Zijne. Ze versplintert de Zoon in ontelbare fragmenten, en geeft elk fragment zijn eigen afgescheiden wil, zodat alle delen van het Zoonschap nu in oorlog zijn met elkaar en met God.
De heilige relatie streeft ernaar te bewijzen dat dit plaatje vals is. Want in de kern van de heilige relatie is de macht van de zonde — die in feite alleen een geloof is — ontworteld. De heilige relatie-partners zien nog steeds zonde, maar dat is slechts een gewoonte waarvan het fundament ongedaan is gemaakt. Het is een kwestie van tijd totdat ook deze gewoonte verdwenen is.
(Toelichtingen door Robert Perry)
9. Toch kijk je met de glimlach van de Hemel op je lippen, en de zegen van de Hemel in je ogen. Je zult niet lang zonde zien. Want in de nieuwe waarneming corrigeert de denkgeest die wanneer ze lijkt te worden gezien, en dan wordt ze onzichtbaar. Vergissingen worden snel herkend, en prompt ter correctie gegeven, om hersteld en niet verborgen te worden. Jij zult van zonde en al haar teisteringen worden genezen zodra je haar geen macht over jouw broeder geeft. En je zult hem helpen vergissingen te boven te komen door hem vreugdevol van het geloof in zonde te bevrijden.
Hoewel de gewoonte om naar zonden te zoeken nog enige tijd blijft, 'kijk je met de glimlach van de Hemel op je lippen, en de zegen van de Hemel in je ogen'. Wanneer we zonde denken te zien, wordt deze waarneming snel door onze denkgeest gecorrigeerd. We realiseren ons dat deze waarneming een vergissing is, die snel aan de Heilige Geest moet worden gegeven in plaats van haar voor Hem te verbergen.
Wanneer we zien dat onze broeder gevangen zit in de valkuil van het geloof in zonde, kunnen we hem daaruit bevrijden door onze projecties op hem terug te nemen. Daardoor verliezen ze hun macht zowel over hem als over onszelf.
(Toelichtingen door Robert Perry)
10. In het heilig ogenblik zul je de glimlach van de Hemel zowel op jou als op jouw broeder zien stralen. En jij zult hem toestralen, in blije erkenning van de genade die jou geschonken is. Want zonde zal niet zegevieren over een vereniging waaraan de Hemel een glimlach heeft geschonken. Jouw waarneming werd genezen in het heilig ogenblik dat de Hemel jou gegeven heeft. Vergeet wat jij hebt gezien, en sla je ogen in vertrouwen op naar wat jij nu kunt zien. De barrières voor de Hemel zullen voor jouw heilige blik verdwijnen, want aan jou die zonder zicht was is visie gegeven, en je kunt zien. Ga niet op zoek naar wat is opgeheven, maar naar de heerlijkheid die je hervonden hebt en weer kunt zien.
In het heilig ogenblik rust de 'glimlach van de Hemel' niet alleen op onszelf, maar ook op onze broeders met wie we in de denkgeest verenigd zijn. We vergeten alles wat we in het verleden hebben gezien — of dachten te zien — en kijken met een genezen blik, oftewel visie, naar water nú te zien is.
(Toelichtingen door Robert Perry)
11. Kijk naar je Verlosser, en aanschouw wat Hij jou in je broeder wil laten zien, en laat de zonde niet opnieuw opdoemen om je ogen blind te maken. Want zonde zou jou van hem gescheiden houden, maar je Verlosser wil dat jij je broeder ziet als jezelf. Jouw relatie is nu een tempel van genezing, een plaats waar allen die vermoeid zijn kunnen komen om rust te vinden. Hier is de rust die allen wacht na hun reis. En die wordt door jouw relatie nader tot allen gebracht.
Het is alsof we in een donkere kamer hebben geleefd, gevuld met een dichte mist waar we niet doorheen konden kijken. Uiteindelijk vonden we echter een deur, en toen we deze openden ontdekten we een schitterende wereld, vol wuivende bomen, weelderige weiden en stromende beekjes. Nu staan we in de deuropening, en Jezus zegt tegen ons: 'Ik weet dat de verleiding groot is, maar ga niet terug de kamer in'.
Dit is de situatie waarin we ons bevinden. In het heilig ogenblik verlaten we de donkere kamer en in de weide zien we 'een tempel van genezing' — het bouwwerk van onze heilige relaties — 'waar allen die vermoeid zijn kunnen komen om rust te vinden'. De vraag is nu: wandelen we die tempel binnen en verwelkomen we de vermoeiden, of kijken we naar de tempel, zuchten een keer vanwege zijn schoonheid, en wandelen terug de kamer in?
(Toelichtingen door Robert Perry)