Hoofdstuk 18

Het voorbijgaan van de droom

VI. Aan het lichaam voorbij

 

Deze paragraaf bespreekt essentiële aspecten van Jezus' onderwijs over het lichaam.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

1. Er is niets buiten jou. Dat is wat je uiteindelijk dient te leren, omdat dit het inzicht is dat jij het Koninkrijk der Hemelen herkregen hebt. Want alleen dit heeft God geschapen, en Hij is er niet van weggegaan, noch heeft Hij het afgesneden van Hemzelf achtergelaten. Het Koninkrijk der Hemelen is de woonplaats van Gods Zoon, die zijn Vader niet heeft verlaten, noch van Hem afgezonderd woont. De Hemel is geen plaats, en evenmin een toestand. Het is louter een gewaarzijn van volmaakte Eenheid, en het weten dat er niets anders is; niets buiten deze Eenheid, en niets anders daarbinnen.

 

Wanneer we ons realiseren dat er niets buiten ons is, realiseren we ons ook dat het Koninkrijk der Hemelen in ons is. God heeft maar één ding geschapen: het Koninkrijk, en aangezien Hij ons geschapen heeft, moeten wij daar dus deel van zijn. Het Koninkrijk is onze woonplaats, ons ware thuis. Als we beseffen dat we daar één mee zijn, beseffen we ook dat we één zijn met God. Want het Koninkrijk is 'louter een gewaarzijn van volmaakte Eenheid', het gewaarzijn dat alles één is en dat er buiten deze eenheid niets bestaat.

 

Toepassing :

Er is niets buiten mij.

Daarom is het Koninkrijk niet buiten mij.

En daarom is er niets buiten het Koninkrijk.

Ik ben één met het Koninkrijk en het Koninkrijk is één met mij.

En er is niets buiten deze eenheid.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

2. Wat zou God anders kunnen geven dan kennis van Zichzelf? Wat kan er anders gegeven worden? De overtuiging dat je iets anders kon geven of krijgen, iets buiten jezelf, heeft jou het gewaarzijn gekost van de Hemel en van jouw Identiteit. En je hebt iets vreemders gedaan dan je nu beseft. Je hebt je schuld verschoven van je denkgeest naar je lichaam. Maar een lichaam kan niet schuldig zijn, want het kan uit zichzelf niets doen. Jij die je lichaam denkt te haten, misleidt jezelf. Je haat je denkgeest, want er is schuld in doorgedrongen, en hij wil afgescheiden blijven van de denkgeest van je broeder, wat hij niet kan.

 

Het grote probleem is ons geloof dat er iets anders is, iets buiten onszelf, buiten de eenheid van de Hemel, buiten de kennis van God. We brengen onze dagen door met het najagen van dat andere, en dit heeft ons het gewaarzijn van de Hemel gekost. In feite heeft het ons alles gekost. We voelen ons schuldig omdat we de Hemel hebben ingeruild voor de afscheiding, en nu afgescheiden zijn van onze broeders. Deze schuld hebben we op ons lichaam geprojecteerd, en nu haten we ons lichaam.

Het lichaam haten is een belangrijk thema in Een cursus in wonderen. Wellicht denken we dat we van ons lichaam houden als het jong en gezond en mooi is. Maar vaker haten we het omdat we het onaantrekkelijk vinden of niet goed functioneert. Maar dit is niet de haat waar de Cursus over spreekt. We haten onze denkgeest omdat deze voor de afscheiding heeft gekozen, en aangezien de schuld daarover ondraaglijk is, projecteren we deze op het lichaam. Het lichaam houdt ons afgescheiden van onze broeders, wat ons geloof in de werkelijkheid van de afscheiding versterkt.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

3. Denkgeesten zijn met elkaar verbonden, lichamen niet. Alleen door aan de denkgeest de eigenschappen van het lichaam toe te schrijven lijkt afgescheidenheid inderdaad mogelijk. En de denkgeest lijkt nu gefragmenteerd, afgezonderd en alleen te zijn. Zijn schuld, die hem gescheiden houdt, wordt op het lichaam geprojecteerd, dat lijdt en sterft omdat het wordt aangevallen om zo de afgescheidenheid in de denkgeest vast te houden en hem zijn Identiteit niet te laten kennen. De denkgeest kan niet aanvallen, maar hij kan wel fantasieën maken en het lichaam gelasten die uit te spelen. Toch is het nooit wat het lichaam doet dat voldoening lijkt te geven. Als de denkgeest niet gelooft dat het lichaam in feite zijn fantasieën aan het uitspelen is, zal hij het lichaam aanvallen door de projectie van zijn schuld erop te doen toenemen.

 

Denkgeesten zijn één, terwijl lichamen van elkaar gescheiden zijn. Om het geloof in afgescheidenheid in stand te houden, moeten we de denkgeest dus zien alsof hij een lichaam is, een afgescheiden object dat losstaat van andere objecten. Zoals we zojuist gezien hebben, voelen we ons schuldig over onze keuze voor de afscheiding en projecteren we de verantwoordelijkheid daarvoor op het lichaam. Deze schuld maakt het lichaam ziek, laat het lijden, oud worden en sterven, omdat de projectie van de schuld een aanval op het lichaam is van een denkgeest die zo machtig is dat hij het lichaam heeft gemaakt, en bepaalt wat het lichaam wel of niet doet. Door de schuld over de afscheiding van de denkgeest naar het lichaam te verschuiven, zien we deze niet meer in de denkgeest, de enige plaats waar hij ongedaan kan worden gemaakt.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

4. Hierover verkeert de denkgeest onmiskenbaar in de waan. Hij kan niet aanvallen, maar houdt vol dat wel te kunnen, en gebruikt wat hij doet om het lichaam te kwetsen, als bewijs dat hij het wel kan. De denkgeest kan niet aanvallen, maar kan wel zichzelf misleiden. En dat is het enige wat hij doet wanneer hij meent dat hij het lichaam aangevallen heeft. Hij kan zijn schuld projecteren, maar raakt die door projectie niet kwijt. En alhoewel hij de functie van het lichaam duidelijk verkeerd kan waarnemen, kan hij zijn functie, zoals die door de Heilige Geest is vastgesteld, niet veranderen. Het lichaam werd niet door liefde gemaakt. Toch veroordeelt de liefde het niet en kan ze het liefdevol gebruiken, omdat ze respect heeft voor wat de Zoon van God heeft gemaakt en dit aanwendt om hem van illusies te verlossen.

 

De denkgeest gebruikt het lichaam om zichzelf op twee manieren te misleiden. Ten eerste: door het lichaam aan te vallen denkt hij bewezen te hebben dat hij kan aanvallen. Maar dat is niet zo. Hoe kan een denkgeest die één is met alles en iedereen iets aanvallen? Ten tweede: hij projecteert zijn schuld op het lichaam en denkt daarmee zelf van de schuld verlost te zijn. Door deze projectie beschuldigt hij het lichaam van twee dingen: van de afscheiding en van de aanvallen die het lichaam uitspeelt. Hoewel het lichaam door het ego is gemaakt om liefdeloos te zijn, respecteert de Heilige Geest alles wat wij als Zoon van God hebben gemaakt. Daarom veroordeelt Hij het lichaam niet, maar gebruikt het voor Zijn doel van liefde.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

5. Zou je niet willen dat de werktuigen van de afscheiding werden geherinterpreteerd als middel tot verlossing, en voor de doeleinden van de liefde gebruikt? Zou je de omslag van wraakfantasieën naar de bevrijding daarvan niet verwelkomen en ondersteunen? Jouw waarneming van het lichaam kan duidelijk ziek zijn, maar projecteer die niet op het lichaam. Want jouw wens om wat niet vernietigen kan vernietigend te maken, kan allerminst werkelijke gevolgen hebben. Wat God geschapen heeft, is alleen zoals Hij dat hebben wil, want het is Zijn Wil. Je kunt Zijn Wil niet vernietigend maken. Je kunt fantasieën maken waarin jouw wil in conflict is met de Zijne, maar dat is alles.

 

Door het lichaam te gebruiken om af te scheiden en de wraakfantasieën van de denkgeest uit te spelen, hebben we gekozen voor een zieke waarneming van het lichaam. Het is niet mogelijk om iets wat niet bestaat het lichaam vernietigend te maken. Dat we een wil hebben die botst met de Wil van God, is pure fantasie. Waarom zouden we het doel van ons lichaam dan niet voor ons laten veranderen?

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

6. Het is waanzin het lichaam als zondebok voor schuld te gebruiken, omdat jij zijn aanval leidt, en het de schuld geeft van wat jíj wenste dat het deed. Het is onmogelijk fantasieën uit te spelen. Want het zijn nog steeds de fantasieën die jij wilt, en die hebben niets te maken met wat het lichaam doet. Het droomt er niet van, en zij maken het slechts tot een last waar het een baat zou kunnen zijn. Want fantasieën hebben je lichaam tot jouw ‘vijand’ gemaakt: zwak, kwetsbaar en verraderlijk, en de haat waardig die jij erin investeert. Hoe heeft dit jou gediend? Jij hebt je vereenzelvigd met dit ding dat je haat, het werktuig voor wraak en de vermeende bron van je schuld. Je hebt dit met een ding gedaan dat geen betekenis heeft, hebt het tot woonplaats van Gods Zoon uitgeroepen, en het tegen hem gekeerd.

 

Eerst geven we het lichaam de opdracht om aan te vallen, en als het dat doet beschuldigen we het ervan dat het dit gedaan heeft. Maar aangezien het lichaam letterlijk niets is, is alles wat we eraan toeschrijven niets anders dan de projectie van de fantasieën in onze onjuist gerichte denkgeest, fantasieën van het ego dus. 'Hoe heeft dit jou gediend?' vraagt Jezus.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

7. Dit is Gods gastheer zoals jij die hebt gemaakt. En noch God, noch Zijn hoogst heilige Zoon kunnen een verblijfplaats betreden die haat herbergt, en waar jij de zaden van wraak, geweld en dood hebt gezaaid. Dit ding dat jij gemaakt hebt om jouw schuld te dienen, staat tussen jou en de denkgeest van anderen in. Denkgeesten zijn verbonden, maar jij vereenzelvigt je er niet mee. Jij ziet jezelf opgesloten in een afzonderlijke gevangenis, afgelegen en onbereikbaar, niet bij machte naar buiten te reiken noch zelf te worden bereikt. Je haat deze gevangenis die jij hebt gemaakt, en zou die wel willen vernietigen. Maar je zou er niet uit willen ontsnappen en die ongedeerd achterlaten, onbeladen door jouw schuld.

 

We hebben een keuze. We kunnen zeggen: 'ik haat dit lichaam. Het houdt me gevangen, eenzaam en geïsoleerd. Het verhindert me om me met anderen te verbinden. Het laat me dingen doen waar ik spijt van heb. Het maakt een zondaar van me, opgesloten tussen muren van vlees. Of we kunnen zeggen: 'Ik ben niet dit lichaam en ik ben het nooit geweest. Ik kan het nergens van beschuldigen. Het is slechts een communicatiemiddel, dat is alles. En aangezien ik niet dit lichaam ben, ben ik reeds verbonden met alle andere denkgeesten'.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

8. Maar je kunt alleen op deze manier ontsnappen. Het huis van de wraak is niet het jouwe; de plaats die jij reserveert om jouw haat te huisvesten is geen gevangenis, maar een illusie van jezelf. Het lichaam is een beperking, opgelegd aan de universele communicatie die een eeuwige eigenschap van de denkgeest is. Maar de communicatie zelf is innerlijk. De denkgeest reikt uit naar zichzelf. Hij is niet samengesteld uit verschillende delen die elkaar bereiken. Hij gaat niet naar buiten. In zichzelf kent hij geen grenzen, en buiten hem is er niets. Hij omvat alles. Hij omvat jou totaal: jij in hem en hij in jou. Iets anders is er niet, nergens en nooit.

 

Herinner je je de openingszin van deze paragraaf: 'Er is niets buiten jou'? Als er buiten ons niets is, zijn we van nature in communicatie met iedereen, met heel het oneindige, tegelijkertijd. Het lichaam is een beperking van deze natuurlijke staat. Wij denken dat onze denkgeest zich in ons lichaam bevindt en naar buiten gaat om contact te maken met andere denkgeesten, die eveneens in een lichaam zijn opgesloten. Maar 'de denkgeest reikt uit naar zichzelf'. Ware communicatie is geen 'gesprek' tussen verschillende delen, maar een staat van zijn die alles omvat.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

9. Het lichaam ligt buiten je en lijkt jou slechts te omgeven, waardoor het je van anderen afsluit en jou van hen en hen van jou gescheiden houdt. Het is er niet. Er is geen barrière tussen God en Zijn Zoon, en evenmin kan Zijn Zoon van Hem gescheiden zijn, behalve binnen illusies. Dit is niet zijn werkelijkheid, ook al meent hij van wel. Dit zou echter alleen zo kunnen zijn als God Zich had vergist. God zou dan anders hebben moeten scheppen, en Zichzelf afgescheiden moeten hebben van Zijn Zoon om dit mogelijk te maken. Hij zou andere dingen hebben moeten scheppen, en andere orden van werkelijkheid tot stand hebben moeten brengen, waarvan er slechts enkele liefde waren. Maar liefde moet voor eeuwig aan zichzelf gelijk zijn, voor eeuwig onveranderlijk, en voor eeuwig zonder alternatief. En zo is het. Je kunt rond jezelf geen barrière opwerpen, omdat God er geen geplaatst heeft tussen Zichzelf en jou.

 

In deze alinea zegt Jezus op verschillende manieren hetzelfde: Er is geen barrière die ons scheidt van anderen en van God. Ons lichaam is er niet.

Wellicht denk je nu dat dit allemaal heel mooi klinkt, maar dat je lichaam er wel degelijk is. Je ziet en hoort en voelt het, en je zit er absoluut in opgesloten. Maar weet je zeker dat dit waar is? In je nachtelijke dromen maakt je lichaam van alles mee. Het ziet, hoort en voelt, en scheidt je van alle andere figuren in de droom. Maar als je wakker wordt, weet je dat het een droomlichaam was. Het heeft niet echt meegemaakt wat je gedroomd hebt. Hoe weet je dat je 'echte' lichaam niet hetzelfde is ais het lichaam in je droom? Dat je 'echte' lichaam evenmin bestaat als je droomlichaam?

 

Toepassing : Zeg langzaam en aandachtig:

Er is geen barrière tussen God en mij,

want mijn lichaam is er niet.

Ik ben Gods Zoon.

Ik ben zoals Hij mij geschapen heeft.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

10. Jij kunt je hand uitstrekken en naar de Hemel reiken. Jij, wiens hand met die van jouw broeder is verbonden, bent begonnen aan het lichaam voorbij te reiken – maar niet buiten jezelf – om jullie gedeelde Identiteit tezamen te bereiken. Kan die buiten jou liggen? Waar God niet is? Is Hij dan een lichaam, en heeft Hij jou geschapen zoals Hij niet is, en waar Hij niet kan zijn? Je wordt alleen door Hem omgeven. Welke beperkingen kunnen er zijn voor jou die door Hem wordt omvat?

 

God is niet een lichaam, en dus zijn wij dat, als Zijn schepping, ook niet. We bevinden ons niet in een lichaam, we bevinden ons in God die oneindig is. En dus moeten ook wij oneindig zijn. Hoe kunnen we naar de Hemel reiken? Door uit te reiken naar onze broeder, voorbij het lichaam, vanuit onze denkgeest naar de zijne. Wanneer we dat doen vinden we uiteindelijk onze gedeelde Identiteit als Christus.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

11. Iedereen heeft wel eens iets ervaren wat hij een gevoel zou kunnen noemen alsof hij boven zichzelf werd uitgetild. Dit gevoel van bevrijding overtreft verreweg de droom van vrijheid waarop in speciale relaties soms wordt gehoopt. Het is een gevoel van daadwerkelijk te ontsnappen aan beperkingen. Als je eens bedenkt wat dit ‘uitgetild zijn’ werkelijk inhoudt, zul je inzien dat het een plotse afwezigheid van lichaamsbewustzijn is; een verbinding van jezelf met iets anders waarin jouw denkgeest zich verruimt om het te omvatten. Het wordt een deel van jou wanneer jij je ermee verenigt. En beide worden heel, wanneer geen van beide als afgescheiden wordt gezien. Wat er in werkelijkheid gebeurt, is dat je de illusie van een beperkt bewustzijn hebt opgegeven, en de angst voor eenheid bent kwijtgeraakt. De liefde, die daar ogenblikkelijk voor in de plaats komt, breidt zich uit tot wat jou heeft bevrijd, en verenigt zich ermee. En zolang dit duurt, ben je niet onzeker over jouw Identiteit, en wil je die niet beperken. Je bent aan angst ontkomen en tot vrede gekomen, en hebt de werkelijkheid niet bevraagd, maar haar gewoon aanvaard. Je hebt dit in de plaats van het lichaam aanvaard, en hebt jezelf één laten zijn met iets wat dat overstijgt, door je denkgeest er eenvoudigweg niet door te laten beperken.

 

12. Dit kan zich voordoen ongeacht de fysieke afstand die er lijkt te zijn tussen jou en dat waarmee jij je verbindt, ongeacht jullie respectieve posities in de ruimte, en ongeacht jullie verschillen in omvang en ogenschijnlijke kwaliteit. De tijd speelt geen rol; het kan zich voordoen met iets uit het verleden, uit het heden, of iets wat wordt verwacht. Dit ‘iets’ kan alles en overal zijn: een geluid, een beeld, een gedachte, een herinnering, en zelfs een algemeen idee dat naar niets concreet verwijst. Maar in ieder geval verbind jij je ermee, zonder voorbehoud, omdat je het liefhebt en er samen mee wilt zijn. En dus snel je het tegemoet, en laat je je beperkingen wegsmelten, waarbij alle ‘wetten’ waaraan je lichaam gehoorzaamt worden opgeschort, en zachtjes terzijde geschoven.

 

13. Er schuilt in deze ontsnapping niet het minste geweld. Het lichaam wordt niet aangevallen, maar simpelweg correct waargenomen. Het beperkt jou niet, gewoon omdat jij dat niet wilt. Je wordt er niet echt uit ‘opgeheven’; het kán jou niet bevatten. Je gaat daar waar jij wilt zijn, waarbij je een besef van het Zelf verwerft, en niet kwijtraakt.

 

Waar heeft Jezus het hier precies over? Over momenten waarop we onszelf verliezen en boven onszelf uitstijgen, als we bijvoorbeeld genieten van de natuur, opgaan in een mooie herinnering, naar muziek luisteren waar we van houden, of zelfs een algemeen idee overdenken.

In elk geval is er iets waar we zonder voorbehoud van houden; iets dat geen enkele dreiging bevat en ons alleen maar aantrekt. We vergeten ons lichaam en zelfs ons 'zelf' en verbinden ons met dit object van onze liefde. We breiden onszelf als het ware uit en worden er één mee. Het omvat ons beiden.

Dergelijke momenten bewijzen dat onze denkgeest kan ontsnappen aan de begrenzingen van het lichaam en zich ergens mee kan verbinden, hoe ver verwijderd in ruimte en/of tijd dat ook is. Ze bewijzen dat onze denkgeest niet beperkt is tot het lichaam. We kunnen daar elk moment aan ontsnappen, waar we ook zijn, zonder ergens heen te gaan. We hebben daar geen buitenlichamelijke ervaring voor nodig. We hoeven ons alleen maar te realiseren dat het lichaam ons nooit kan bevatten.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

In deze ogenblikken van bevrijding van fysieke beperkingen ervaar je veel van wat er in het heilig ogenblik gebeurt: het opheffen van de barrières van tijd en ruimte, de plotselinge ervaring van vrede en vreugde, en bovenal het ontbreken van lichaamsbewustzijn en het achterwege blijven van het zich afvragen of dit alles al dan niet mogelijk is.

 

Als Jezus zegt dat we in deze momenten veel ervaren 'van wat er in het heilig ogenblik gebeurt', maakt hij duidelijk dat het geen heilige ogenblikken zijn. Ze laten ons alleen zien dat we in staat zijn om heilige ogenblikken te beleven. We zijn in staat om ons bewustzijn van tijd te verliezen, vrede en vreugde te ervaren wanneer we ons met iets verbinden, en ons lichaam te vergeten. En vooral: 'het achterwege blijven van het zich afvragen of dit alles al dan niet mogelijk is'. Als we dit kunnen met iets alledaags als naar een muziekstuk luisteren, waarom zouden we dat dan niet kunnen met God, of met de heiligheid in onze broeders?

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

14. Het is mogelijk omdat jij het wilt. De plotse verruiming van het bewustzijn die plaatsvindt door jouw verlangen ernaar is de onweerstaanbare aantrekkingskracht die het heilig ogenblik in zich draagt. Het roept jou op jezelf te zijn, in de geborgenheid van zijn omhelzing. Daar worden de wetten der beperking voor je opgeheven, om jou tot openheid van denken en vrijheid uit te nodigen. Kom naar dit toevluchtsoord, waar jij in vrede jezelf kunt zijn. Niet door te vernietigen, niet door uit te breken, maar louter door er vredig mee te versmelten. Want daar zal vrede zich bij jou voegen, eenvoudig omdat jij bereid was de beperkingen los te laten die jij aan de liefde hebt opgelegd, en omdat jij je met haar verbonden hebt waar ze is, en waar ze jou naartoe heeft geleid, in antwoord op haar zachtmoedige roep om in vrede te zijn.

 

De boodschap van deze paragraaf is dat we ons lichaam niet hoeven te zien als een gevangenis en het niet hoeven te gebruiken om onze wraakfantasieën uit te leven. Door dat wel te doen geven we het lichaam de schuld van ons geloof in afgescheidenheid en zondigheid. In plaats daarvan moeten we ons realiseren dat het lichaam nooit de macht heeft gehad die we erin hebben gezien. Dan kunnen we het door de Heilige Geest laten gebruiken als klaslokaal, waarin we leren dat alleen onze denkgeest die macht heeft, en dat het de denkgeest is die gekozen heeft voor het geloof in afscheiding en zonde. En dan kunnen we het probleem oplossen waar het zich bevindt: in de denkgeest.

We zijn in staat om voorbij het lichaam onze denkgeest uit te breiden en ons te verbinden met iets waar we zonder voorbehoud van houden, met onze broeders, met God. We kunnen ervoor kiezen een heilig ogenblik te ervaren. Deze ervaring vertegenwoordigt waar we werkelijk naar verlangen onsZelf zijn als Gods heilige zoon, één met al onze broeders en met onze Vader, thuis bij Hem in de Hemel. 'Want daar zal vrede zich bij ons voegen'.

(Toelichtingen door Robert Perry)