Hoofdstuk 10
De afgoden van ziekte
IV. Het eind van ziekte
1. Alle magie is een poging het onverenigbare te verenigen. Alle religie is de erkenning dat het onverenigbare niet kan worden verenigd. Ziekte en volmaaktheid zijn onverenigbaar met elkaar. Als God jou volmaakt geschapen heeft, ben jij volmaakt. Als je gelooft dat je ziek kunt zijn, heb jij andere goden voor Zijn aangezicht geplaatst. God voert geen oorlog tegen de god van de ziekte die jij gemaakt hebt, maar jij wel. Deze is het symbool van de keuze tegen God, en jij bent bang voor hem omdat hij niet met Gods Wil te verenigen is. Val je hem aan, dan maak je hem werkelijk voor jou. Maar weiger je hem te aanbidden, in welke vorm hij maar aan je verschijnt en waar je hem ook meent te ontwaren, dan zal hij verdwijnen in het niets vanwaaruit hij werd gemaakt.
Magie is elke onwerkelijke kracht, elke kracht los van Gods wil, zoals de kracht die wordt toegekend aan medicijnen of aan onze eigen afgescheiden wil. Omdat ze niet werkelijk is, kan deze kracht niet doen wat ze beweert te doen. Net als een goochelaar kan ze alleen een illusie van de beloofde prestatie produceren.
Magie probeert een probleem op te lossen waar het niet is: in de wereld, in plaats van in de denkgeest. Elk probleem dat we in de wereld waarnemen is het (illusoire) gevolg van een gedachte in de denkgeest. Dit betekent dat problemen, ook ziekte, alleen in de denkgeest kunnen worden opgelost. 'Laat me inzien wat het probleem is, zodat het kan worden opgelost' (WdI.79). Elke ware religie erkent dat denkgeest en lichaam niet verenigbaar zijn, en dat ziekte niet verenigbaar is met de volmaaktheid die God ons gegeven heeft.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. De werkelijkheid kan alleen dagen in een onbenevelde denkgeest. Ze is er altijd, klaar om te worden aanvaard, maar of je haar aanvaardt hangt af van jouw bereidheid haar toe te laten. De werkelijkheid kennen vraagt onherroepelijk de bereidheid om de onwerkelijkheid te beoordelen als wat ze is. Het niets negeren betekent slechts dat je het op de juiste wijze oordeelt en het loslaat vanwege je vermogen het op ware waarde te schatten. Kennis kan niet dagen in een denkgeest vol illusies, omdat waarheid en illusies onverenigbaar zijn. De waarheid is heel, en kan niet door een deel van een denkgeest worden gekend.
Toepassing : Kijk naar je zelfbeeld. Aan de oppervlakte heeft het veel details — talenten, vaardigheden, haarkleur, lengte, gewicht. Maar kijk onder deze uiterlijke kenmerken: het is autonoom, het is kwetsbaar, het kan worden ontkracht, het kan ziek worden, het kan aanvallen, het kan zelfs boosaardig zijn.
Overdenk dan het volgende:
De enige manier om dit beeld op de juiste manier te beoordelen is het te negeren, omdat het niets is en ik het niet ben.
Het enige juiste wat ik ermee kan doen is het loslaten.
Wanneer mijn denkgeest ermee gevuld is, kan ik de waarheid van mijn heelheid niet kennen.
Wanneer het uit mijn denkgeest verdwenen is, kan kennis in mij dagen.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Het Zoonschap kan niet worden waargenomen alsof het ten dele ziek is, want het op die manier waarnemen wil zeggen het in het geheel niet waarnemen. Als het Zoonschap één is, is het in alle opzichten één. Eenheid kan niet verdeeld zijn. Als je andere goden waarneemt, is je denkgeest gespleten en zul je niet in staat zijn die gespletenheid te beperken, want het is een teken dat je een deel van je denkgeest onttrokken hebt aan Gods Wil. Dit betekent dat hij stuurloos is. Stuurloos zijn betekent redeloos zijn, en dan wordt de denkgeest wel degelijk onredelijk. Door de denkgeest verkeerd te definiëren, zie je hem als iets wat verkeerd functioneert.
Als deze alinea zegt: 'Eenheid kan niet verdeeld zijn', verwijst ze naar de eenheid van alle fragmenten van het Zoonschap, naar de eenheid van alle schijnbaar afgescheiden denkgeesten. Wanneer we echter geloven in ons valse zelfbeeld is onze denkgeest gespleten — verdeeld tussen het beeld en de waarheid. Vervolgens projecteren we deze gespletenheid op alles en iedereen. We zien in iedereen een gespleten natuur, als een wandelend conflict tussen licht en duisternis, ziekte en gezondheid. We zouden graag geloven dat we slechts enkele mensen op deze manier zien, maar we kunnen het niet tot enkelen beperken. De gespleten denkgeest is stuurloos en redeloos. Hij projecteert zichzelf overal, doordat je het deel dat gelooft in het valse beeld 'onttrokken hebt aan Gods Wil'.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Gods wetten zullen jouw denkgeest in vrede bewaren, omdat vrede Zijn Wil is en Zijn wetten opgesteld zijn om die in stand te houden. Zijn wetten zijn de wetten der vrijheid, maar die van jou zijn de wetten van onderworpenheid. Aangezien vrijheid en onderworpenheid onverenigbaar zijn, kunnen hun wetten niet tezamen worden begrepen. De wetten van God werken alleen voor jouw welzijn, en er zijn geen andere wetten dan die van Hem. Al het andere is louter wetteloos, en daardoor chaotisch. Maar God Zelf heeft alles wat Hij geschapen heeft krachtens Zijn wetten beschermd. Alles wat daar niet onder valt bestaat niet. ‘Wetten der chaos’ is een zinledige term. De schepping is volmaakt wetmatig, terwijl het chaotische zonder betekenis is omdat het zonder God is. Jij hebt je vrede ‘gegeven’ aan de goden die jij hebt gemaakt, maar ze zijn er niet om het van je in ontvangst te nemen en jij kunt het hun niet geven.
Wij denken dat we vrij zijn wanneer we een deel van onze denkgeest buiten de wetten van God houden, maar het is andersom. We vinden vrijheid en vrede door onze gehele denkgeest onder de wetten van God te plaatsen. 'De wetten van God werken alleen voor jouw welzijn'. Wanneer we een deel van onze denkgeest buiten deze wetten houden, komen we terecht in het rijk van wetteloosheid, van chaos, waar alles zinloos is. Ons leven dendert voort zonder richting en zonder betekenis. We hebben onszelf onder de wetten van onderworpenheid geplaatst, de wetten van onze valse goden, die als waanzinnige koningen waanzinnige eisen stellen, gebaseerd op hun onredelijke grillen. Ze vertellen ons constant wat we moeten doen om het beeld dat we van onszelf hebben in stand te houden. We hebben onze vrede in de handen van onze valse goden gelegd, maar zij kunnen deze niet ontvangen omdat ze er niet zijn.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. Je hebt niet de vrijheid om de vrijheid op te geven, maar alleen om die af te wijzen. Je kunt niet doen wat God niet heeft beoogd, want wat Hij niet beoogd heeft, geschiedt niet. Jouw goden brengen geen chaos; jij rust ze toe met chaos en neemt die van hen aan. Dit alles heeft nooit bestaan. Er heeft nooit iets bestaan dan Gods wetten, en er zal nooit iets bestaan dan Zijn Wil. Jij werd geschapen door middel van Zijn wetten en krachtens Zijn Wil, en de wijze waarop jij werd geschapen heeft jou tot schepper gemaakt. Wat jij gemaakt hebt is jou zo onwaardig dat je het allerminst zou willen, als je bereid was het te zien als wat het is. Je zult in het geheel niets zien. En jouw visie zal er automatisch aan voorbij zien naar wat zich in je en overal rondom je bevindt. De werkelijkheid kan niet door alle hindernissen heenbreken die jij opwerpt, maar ze zal jou volledig omhullen zodra jij die laat varen.
Door onze valse goden te aanbidden (ons zelfbeeld als autonoom, kwetsbaar, ziek, enzovoort) denken we dat we de vrijheid hebben weggegooid die God ons gegeven heeft. We wijten de chaos in ons leven aan deze valse goden, maar in feite is er niets gebeurd. We zijn nog steeds vrij. Als we goed naar het beeld kijken dat we van onszelf hebben gemaakt, zullen we zien hoe onwaardig het is, en dan zullen we het niet meer willen. En als we nog wat verder kijken, zullen we helemaal niets zien. Dan is er ruimte om met de visie van Christus in onszelf en om ons heen te kijken en te zien wat daar in werkelijkheid is. Wakker geschud uit onze onwerkelijke droom worden we omhuld door het warme licht van de werkelijkheid.
Toepassing : Kijk weer naar je zelfbeeld (zie Toepassing bij alinea 2). Realiseer je hoe alleen je bent volgens dat beeld, hoe kwetsbaar, defensief, zwak en machteloos. Realiseer je ook hoe onwaardig dit zelfbeeld is.
Kijk dan iets verder, en realiseer je dat het slechts een beeld is. Het is slechts een beeld. En beelden zijn niet werkelijk. De enige manier om dit beeld te zien voor wat het is, is het uit het zicht te zien verdwijnen. Stel je voor dat dit nu gebeurt: je zelfbeeld verdwijnt in de erkenning van het niets dat het in werkelijkheid is.
Nu is er geen beeld meer. Er is niets wat altijd waar is geweest en altijd waar zal zijn. En nu kun je zien wat zich in werkelijkheid in jezelf en overal om je heen bevindt. Nu ben je vrij om de werkelijkheid te zien.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. Wanneer jij de bescherming van God ervaren hebt, wordt het maken van afgoden ondenkbaar. Er zijn geen vreemde beelden in de Denkgeest van God, en wat niet in Zijn Denkgeest is kan niet in de jouwe zijn, omdat jullie één van denkgeest zijn en die denkgeest Hem toebehoort. Het is de jouwe omdat hij Hem toebehoort, want voor Hem betekent eigenaar zijn deelgenoot zijn. En als dat voor Hem geldt, geldt dat ook voor jou. Zijn definities zijn Zijn wetten, want hierdoor heeft Hij het universum tot stand gebracht zoals het is. Geen enkele valse god die jij tussen jezelf en je werkelijkheid probeert te plaatsen, tast op enigerlei wijze de waarheid aan. Vrede is je deel omdat God jou geschapen heeft. En iets anders schiep Hij niet.
Wanneer Gods bescherming daagt in je denkgeest, valt de noodzaak om je toevlucht te zoeken in je valse zelfbeeld weg. Dan deel je Zijn Denkgeest (want Hij deelt alles met jou) en in Zijn Denkgeest zijn geen vreemde beelden. Hoe zou in God Zelf afgoderij kunnen bestaan? In Zijn Denkgeest besef je dat je valse goden nooit hebben bestaan. En daarom heb je je vrede nooit weggegeven. Vrede is nog steeds deel van jou, want in werkelijkheid zijn er alleen God en jij.
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Een wonder is een daad van een Zoon van God die alle valse goden terzijde heeft gelegd, en zijn broeders oproept hetzelfde te doen. Het is een daad van vertrouwen, want het is de erkenning dat zijn broeder het kan. Het is een oproep tot de Heilige Geest in zijn denkgeest, een oproep die versterkt wordt door verbinding. Doordat de wonderdoener Gods Stem heeft gehoord, versterkt hij Die in een zieke broeder door diens geloof in ziekte, dat hij niet deelt, te verzwakken. De macht van de ene denkgeest kan doorstralen tot in een andere, omdat alle lichten van God door dezelfde vonk werden ontstoken. Die is overal, en is eeuwig.
Deze alinea geeft een mooie beschrijving van het schenken van een wonder aan een zieke broeder. De wonderdoener is iemand die zijn valse goden, zijn onjuiste zelfbeeld, terzijde heeft gelegd. Hij weet dat hij dat beeld niet is. Vanuit die conditie roept hij zijn broeders op hetzelfde te doen als hij. Hij verenigt zich met hen in het vertrouwen dat ze dat kunnen, dat ze hun afgoden op kunnen geven. Hij doet een beroep op de ware Genezer in zijn broeders, de Heilige Geest. De macht van zijn denkgeest schijnt in die van hen, verzwakt hun geloof in ziekte en versterkt de Stem van de Heilige Geest in hen. Dit stelt hen in staat om hun innerlijke stemmen van ziekte terzijde te leggen en te kiezen voor de Stem namens God.
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. In velen blijft alleen de vonk over, omdat de Grote Stralen zijn omfloerst. Maar God heeft de vonk levend gehouden, zodat de Stralen nooit volledig kunnen worden vergeten. Als je alleen al het vonkje ziet, zul je het grotere licht leren kennen, want de Stralen zijn daar onzichtbaar aanwezig. De vonk waarnemen zal doen genezen, maar het licht kennen zal doen scheppen. Bij de terugkeer dient echter eerst het kleinere licht erkend te worden, want de afscheiding was een afdaling van grootheid naar kleinheid. Maar de vonk is nog steeds even zuiver als het Grote Licht, want het is de blijvende roep der schepping. Stel al je geloof daarin, en God Zelf zal jou antwoord geven.
Om deze alinea te kunnen begrijpen, is het belangrijk om haar beeldspraak te begrijpen. Ieder van ons is als een lamp, een bron van licht. Een goed voorbeeld is een petroleumlamp met een lont. Een vonk van God ontsteekt de lont, en eenmaal ontstoken verspreidt de lamp licht. In dit geval zijn dat stralen van licht, die de Cursus de Grote Stralen noemt. Deze Grote Stralen schijnen niet van God uit naar ons (zoals studenten het vaak visualiseren), maar vanuit de goddelijke vonk in onszelf naar anderen.
In de Hemel zijn de Grote Stralen volkomen helder, maar hier in de wereld zijn ze grotendeels verduisterd. In sommige heiligen zijn ze enigszins te zien, maar in de rest van ons zijn ze onzichtbaar. De taak van de wonderdoener is de vonk te zien — de vonk die die de lont ontstak van de lamp die de Stralen verspreidt. 'De vonk waarnemen zal doen genezen'. Het is zijn taak om al zijn geloof te stellen in de aanwezigheid van de goddelijke vonk in zijn broeder, en geen enkel geloof in diens valse goden.
Toepassing : Denk aan iemand die ziek is. Kijk naar jouw beeld van deze persoon. Ben je gericht op een lichaam dat ziek is? Zie je hem als kwetsbaar en machteloos? Zo ja, dan geloof je in de god van de ziekte. Probeer je geloof in dit beeld terug te trekken. Dit is niet wie je broeder is.
Visualiseer dat dit beeld transparant wordt, in de erkenning dat het niet werkelijk is. Zie in dat transparante beeld een vonk van licht, stralend in volmaakte zuiverheid. Dit is een heilige, goddelijke vonk. Hij is zo mooi dat je je ogen er niet van af kunt houden.
Zie nu hoe lichtstralen uit de vonk beginnen te stromen. Dit zijn de Grote Stralen. Zie ze in alle richtingen schijnen en zich steeds verder uitbreiden, totdat ze ook jou vullen met een intense schittering.
Realiseer je dat het negatieve beeld dat je van je broeder had, nauwelijks meer zichtbaar is. Het is opgelost in het licht van de Grote Stralen en zal weldra helemaal verdwenen zijn. Als je al je geloof in dit schitterende licht stelt, in de werkelijkheid van deze vonk en stralen, die de werkelijkheid zijn van jouzelf en van je broeder, zal het licht vanuit jouw denkgeest in de zijne schijnen. En dan zal zijn denkgeest genezen.
(Toelichtingen door Robert Perry)