Hoofdstuk 29
Het ontwaken
I. Het dichten van de kloof
1. Er is geen tijd, geen plaats, geen toestand waar God afwezig is. Er valt niets te vrezen. Er bestaat geen manier waarop in de Heelheid die de Zijne is een kloof kan worden voorgesteld. Het compromis, waarvan de geringste en smalste kloof in Zijn eeuwige Liefde blijk zou geven, is volstrekt onmogelijk. Want dat zou betekenen dat Zijn Liefde een zweem van haat herbergen kan, Zijn zachtmoedigheid soms in aanval verkeert en Zijn eeuwig geduld soms tekortschiet. Dit alles geloof je wanneer je een kloof ziet tussen je broeder en jouzelf. Hoe zou je Hem dan kunnen vertrouwen? Want Hij moet in Zijn Liefde wel onoprecht zijn. Wees dan op je hoede; laat Hem niet te dichtbij komen, en laat tussen jou en Zijn Liefde een kloof bestaan waarlangs jij kunt ontsnappen, mocht je moeten vluchten.
Wanneer we geloven dat er een kloof is tussen ons en onze broeder, geloven we ook dat er een kloof is tussen ons en Gods Liefde. Een God die een kloof schept tussen iedereen, een kloof die de bron is van alle eenzaamheid en elke oorlog, moet wel een kloof zijn tussen alles en Zijn Liefde. En als dat zo is, hoe kunnen we Hem dan vertrouwen? Want deze kloof 'zou betekenen dat Zijn Liefde een zweem van haat herbergen kan, Zijn zachtmoedigheid soms in aanval verkeert en Zijn eeuwig geduld soms tekortschiet'. Dan kunnen we er maar beter voor zorgen dat er een veilige kloof blijft tussen Hem en onszelf, zodat we een ontsnappingsroute hebben.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. Hier is de angst voor God het duidelijkst zichtbaar. Want liefde is verraderlijk voor hen die bang zijn, omdat angst en haat nooit los van elkaar kunnen bestaan. Er is niemand die haat die niet bang is voor liefde, en daarom moet hij wel bang zijn voor God. Vaststaat dat hij niet weet wat liefde betekent. Hij is bang om lief te hebben, maar heeft het haten lief, en dus denkt hij dat liefde beangstigend, en dat haat liefde is. Dit is het onvermijdelijk gevolg dat die smalle kloof diegenen brengt die haar koesteren en haar aanzien voor hun verlossing en hun hoop.
Wanneer we een kloof zien tussen onszelf en anderen, zien we ook een kloof tussen onszelf en God. En dat betekent dat we Hem niet kunnen vertrouwen en dus bang voor Hem zijn.
Deze alinea gaat daar verder op in:
• Wanneer we een kloof zien tussen onszelf en God, zullen we bang zijn.
• Als we bang zijn, zullen we ook haten.
• Als we haten, zijn we bang voor liefde
• God is Liefde.
• Daarom zijn we bang voor God.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. De angst voor God! De grootste blokkade waar vrede overheen moet vloeien is nog niet verdwenen. De andere zijn gepasseerd, maar deze ene blijft nog over en verspert je pad, waardoor de weg naar het licht donker en beangstigend lijkt, gevaarlijk en kil. Jij had besloten dat je broeder je vijand is. Soms een vriend misschien, vooropgesteld dat jullie afzonderlijke belangen jullie vriendschap een tijdje mogelijk maakten. Maar niet zonder een kloof tussen jou en hem te zien, mocht hij weer in een vijand veranderen. Liet je hem dicht bij je komen, dan sprong jij achteruit; en jij kon niet toenaderen, of hij trok zich ogenblikkelijk terug. Een behoedzame vriendschap, in draagvlak beperkt en zorgvuldig gedoseerd, werd het verdrag dat jij met hem gesloten had. Zo deelden jij en je broeder slechts een voorwaardelijk vriendschapsverbond, waarin een afscheidingsclausule een punt was dat jullie beiden afspraken onaangeroerd te zullen laten. En een inbreuk hierop werd gezien als een ontoelaatbare schending van het verdrag.
De angst voor God, de laatste en grootste blokkade voor vrede, is er nog steeds, omdat we de kloof tussen ons en onze broeder in stand willen houden. Het tweede is de oorzaak van het eerste.
Toepassing : Denk aan iemand die je op een afstand wilt houden en zeg:
Ik heb besloten dat [naam] mijn vijand is.
Soms een vriend misschien, vooropgesteld dat onze afzonderlijke belangen onze vriendschap een tijdje mogelijk maken.
Maar niet zonder een kloof tussen mij en hem te zien, mocht hij weer in een vijand veranderen.
Als ik hem dicht bij mij laat komen, dan spring ik achteruit;
en ik kan hem niet benaderen, of hij trekt zich ogenblikkelijk terug.
Een behoedzame vriendschap, in draagvlak beperkt en zorgvuldig gedoseerd, wordt het verdrag dat ik met hem gesloten heb.
Zo delen ik en [naam] slechts een voorwaardelijk vriendschapsverbond,
waarin een afscheidingsclausule een punt is dat we hebben afgesproken onaangeroerd te zullen laten.
En een inbreuk hierop wordt gezien als een ontoelaatbare schending van het verdrag.
Kloppen deze woorden voor jou?
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. De kloof tussen jou en je broeder betreft niet een ruimte tussen twee afzonderlijke lichamen. En dit lijkt alleen maar jullie afzonderlijke denkgeesten te verdelen. Ze is het symbool van de belofte elkaar te ontmoeten wanneer jullie dat verkiezen, en uiteen te gaan, tot jij en hij besluiten dat een nieuwe ontmoeting wenselijk is. En dan lijken jullie lichamen met elkaar in contact te treden, en zo een ontmoetingsplaats aan te duiden waar je je met elkaar verbinden kunt. Maar het blijft jou en hem steeds mogelijk elk je eigen weg te gaan. Onder het voorbehoud van het ‘recht’ uiteen te gaan, zullen jullie ermee instemmen elkaar van tijd tot tijd te ontmoeten, en gescheiden te blijven in de tussengelegen perioden van afzondering, die jou inderdaad tegen het ‘offer’ van de liefde beschermen. Het lichaam is je redding, want het ontsnapt aan het totale offer en geeft jou de tijd jouw afgescheiden zelf weer op te bouwen, waarvan jij waarlijk gelooft dat dit afneemt wanneer jij en je broeder elkaar ontmoeten.
De kloof tussen ons en anderen is in feite geen fysieke ruimte. Die ruimte is slechts een symbool van de werkelijke kloof — de belofte van onze denkgeest om afgescheiden te zijn. We zijn met elkaar overeengekomen om afgescheiden entiteiten te zijn die elkaar kunnen ontmoeten of uiteen te gaan wanneer we dat willen. Uit deze belofte kwam een ruimte voort om dit mogelijk te maken. Want als die ruimte er niet zou zijn, hoe zouden we dan naar believen dichterbij kunnen komen en verder uit elkaar kunnen gaan? We komen dus samen voor een ontmoeting, maar alleen onder de voorwaarde dat we de vrijheid hebben om weer uiteen te gaan. Stel je voor dat je 24 uur per dag, 7 dagen per week, in de directe nabijheid zou moeten zijn van iemand die je niet mag. Zelfs bij iemand van wie we houden, kan te veel tijd samen ervoor zorgen dat we onze eigen identiteit uit het oog verliezen; dat we een gezamenlijke identiteit beginnen te vormen met deze persoon en het contact met onszelf verliezen. Daarom hebben we tijd nodig om van elkaar weg te zijn en ons eigen afgescheiden zelf weer op te bouwen.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. Het lichaam kan jouw denkgeest niet van die van je broeder scheiden, tenzij jij wilt dat het een oorzaak van afscheiding en afstand wordt, tussen jou en hem gezien. Zo begiftig jij het met een macht die het van zichzelf niet kent. En hierin schuilt zijn macht over jou. Want nu denk jij dat het lichaam bepaalt wanneer jij en je broeder elkaar ontmoeten, en dat het jouw vermogen inperkt om met je broeders denkgeest gemeenschap aan te gaan. En nu vertelt het jou waar je heen moet gaan en hoe daar te komen, wat voor jou een haalbare onderneming is, en wat jij niet kunt doen. Het schrijft voor wat zijn gezondheid verdragen kan, en wat het zal afmatten en ziek maken. En zijn ‘ingewortelde’ zwakheden stellen grenzen aan wat jij kunt doen en houden jouw doel beperkt en zwak.
Het lichaam is een geweldig excuus voor afscheiding, nietwaar? Het plaatst ieder van ons in quarantaine in onze eigen cocon. Om elkaar te ontmoeten moeten we maatregelen treffen, waardoor het lichaam dus lijkt te bepalen wanneer en hoe deze ontmoetingen plaatsvinden. Maar het lichaam is niet de oorzaak van afgescheidenheid, het is alleen het excuus daarvoor en de uitdrukking ervan. Het is onze denkgeest die voor afscheiding kiest, en het lichaam tot een obstakel voor vereniging maakt.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. Het lichaam zal zich hiernaar schikken, als jij dat zo wilt. Het zal slechts beperkte onderdompelingen in de ‘liefde’ toestaan, met intervallen van haat ertussen. En het zal bevelen wanneer jij moet ‘liefhebben’, en wanneer het veiliger is weg te kruipen in angst. Het zal ziek zijn omdat jij niet weet wat liefhebben betekent. En dus moet je elke omstandigheid en ieder die jij ontmoet misbruiken, en daar een doel zien dat het jouwe niet is.
Door ons lichaam te gebruiken als excuus om ons niet te verbinden misbruiken we het, maar daar stopt het misbruik niet. We zullen 'elke omstandigheid en ieder die we ontmoeten misbruiken' — op dezelfde manier. Want we projecteren onze eigen keuze om ons niet te verbinden op alles en iedereen, en beschuldigen hen er vervolgens van dat dit hun doel is, niet het onze.
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Het is niet de liefde die een offer vraagt. Maar angst eist wel het offer van liefde, want in aanwezigheid van liefde kan angst niet standhouden. Om haat te kunnen handhaven moet liefde worden gevreesd, en moet ze alleen soms aanwezig, en soms afwezig zijn. Zo wordt liefde als verraderlijk gezien, omdat ze onzeker lijkt te komen en te gaan, en jou geen standvastigheid biedt. Je ziet niet hoe beperkt en zwak je trouw is, en hoe vaak je geëist hebt dat liefde weg zou gaan, en jou ‘vredig’ alleen en met rust zou laten.
Haat en liefde kunnen niet tegelijkertijd bestaan, want liefde verdrijft haat en angst. Maar we vertellen onszelf dat we liefde niet helemaal hoeven op te offeren om onze haat te behouden, we hoeven er alleen maar voor te zorgen dat ze slechts af en toe tevoorschijn komt. Maar als we de liefde eenmaal zien komen en gaan vinden we haar onbetrouwbaar. Ze biedt geen zekerheid en daarom bekijken we haar met argwaan en houden afstand. We realiseren ons niet dat wij het zelf zijn die 'geëist hebben dat liefde weg zou gaan', omdat we vast willen houden aan onze haat.
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. Het lichaam, dat geen doeleinden kent, vormt jouw excuus voor de wisselende doeleinden die jij eropna houdt en het lichaam dwingt te handhaven. Jij bent niet bang voor zijn zwakheid, maar wel voor zijn gebrek aan kracht of zwakheid. Weet je dat er niets tussen jou en je broeder staat? Weet je dat er geen kloof bestaat waarachter jij je verschuilen kunt? Een schok treft hen die leren dat hun verlosser niet langer hun vijand is. Behoedzaamheid wordt gewekt wanneer geleerd wordt dat het lichaam niet werkelijk is. En er is een ondertoon van schijnbare angst in de blijde boodschap: ‘God is Liefde.’
Het lichaam heeft geen doelen, maar in onze droom hebben we een lichaam dat zoveel behoeften, zwakheden en beperkingen kent dat het voortdurend de verbinding met anderen in de weg staat. Op die manier kunnen we het als excuus gebruiken voor onze wisselende doeleinden. Het laatste wat we daarom willen horen is dat het lichaam niet werkelijk is, dat het slechts een figuur is in een droom en dus niet tussen ons en onze broeder kan staan. We zijn bang om te leren dat onze broeder niet onze vijand is maar onze verlosser, en dat er geen kloof tussen ons en Gods Liefde, omdat Hij Liefde is.
(Toelichtingen door Robert Perry)
9. Toch is eeuwige vrede het enige wat plaatsvindt wanneer de kloof verdwenen is. Niets meer en niets minder. Wat zou jou, zonder de angst voor God, ertoe kunnen bewegen Hem in de steek te laten? Welke prullen en snuisterijen in de kloof zouden kunnen dienen om jou een ogenblik van Zijn Liefde weg te houden? Zou je het lichaam toestaan ‘nee’ te zeggen tegen de roep van de Hemel, als je niet bang was zelfverlies te vinden in het vinden van God? Maar kán jouw zelf wel verloren gaan door te worden gevonden?
We zijn bang voor de verdwijning van de kloof en zijn uiterlijke symbool, het lichaam. We denken dat de kloof ons beschermt tegen het verlies van ons zelf. Ons verbinden met onze broeders betekent het einde van de unieke identiteit die we in de loop der jaren hebben opgebouwd. Ons verbinden met God betekent het einde van onze afgescheiden en dus individuele identiteit. Maar de kloof is verdwenen, en daarmee de angst. We zijn in aanraking gekomen met wat Jezus 'de onweerstaanbare aantrekkingskracht' noemt, waarbij de aantrekkingskracht van alle wereldse dingen in het niet valt. En als we ons overgeven aan dit overweldigende verlangen om ons met onze Vader te verenigen, vinden we het tegenovergestelde van wat we vreesden. We vreesden ons zelf te verliezen, 'maar', zegt Jezus, tkán jouw zelf wel verloren gaan door te worden gevonden?'
Deze laatste zin is hét antwoord op onze angst om ons zelf te verliezen, een angst die vele malen opkomt bij het doen van Een cursus in wonderen. Als deze angst dus voelbaar wordt, tijdens je meditaties of als je probeert te vergeven, stel jezelf dan de vraag: 'Kan mijn zelf verloren gaan door te worden gevonden?'
(Toelichtingen door Robert Perry)