Hoofdstuk 3
De onschuldige waarneming
VI. Oordelen en het autoriteitsprobleem
1. We hebben het Laatste Oordeel al besproken, maar nog niet gedetailleerd genoeg. Na het Laatste Oordeel zal er geen meer zijn. Oordeel is symbolisch omdat er voorbij waarneming geen oordeel meer is. Wanneer de Bijbel zegt: ‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt’ wil dat zeggen dat je, als jij over de realiteit van anderen oordeelt, niet zult kunnen vermijden over die van jouzelf te oordelen.
Het Laatste Oordeel is letterlijk wat de naam zegt: het laatste oordeel dat ooit zal plaatsvinden. Stel je dat eens voor: geen oordelen meer! Alleen kennis. Oordeel houdt ons vast in het rijk van symbolen, en aangezien symbolen voor iets anders staan dan ze uitbeelden, verhinderen ze rechtstreeks kennen. Dit is in feite het hoofdthema van deze paragraaf. Wie zou al die zware oordelen met zich mee willen slepen, als hij zich kan koesteren in pure kennis?
De laatste zin maakt duidelijk waarom we beter af zijn zonder oordelen. 'Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt' gaat over de gevolgen van oordelen. In traditionele zin betekent het dat God ons veroordeelt wanneer wij anderen veroordelen. Maar volgens de interpretatie van de Cursus oordelen we onvermijdelijk over onszelf, wanneer we over anderen oordelen. We oordelen namelijk over onze eigen schuld, die we op anderen geprojecteerd hebben.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. De keuze om te oordelen in plaats van te kennen is de oorzaak van het verlies van vrede. Oordelen is het proces waarop waarneming, maar niet kennis berust. Ik heb dit al besproken in verband met de selectiviteit van de waarneming, en erop gewezen dat het toekennen van waarde daarbij een onmiskenbaar eerste vereiste is. Een oordeel houdt altijd een verwerping in. Het legt nooit alleen de nadruk op de positieve aspecten van wat beoordeeld wordt, of het nu in jou of in iemand anders is. Wat waargenomen en verworpen werd, of beoordeeld en te licht bevonden, blijft in jouw denkgeest aanwezig omdat het waargenomen is. Een van de illusies waaronder jij gebukt gaat is de overtuiging dat wat je veroordeeld hebt, geen gevolg heeft. Dit kan niet waar zijn, tenzij je ook gelooft dat wat je veroordeeld hebt niet bestaat. Dit geloof jij klaarblijkelijk niet, anders zou je het niet hebben veroordeeld. Uiteindelijk maakt het niet uit of je oordeel nu juist is of niet. In beide gevallen stel je je geloof in het onwerkelijke. Dit kan bij geen enkel soort oordeel worden vermeden, omdat het de overtuiging inhoudt dat het jou vrij staat een selectie uit de werkelijkheid te maken.
Om deze paragraaf werkelijk te kunnen begrijpen moeten we eerst begrijpen wat oordelen betekent. Wij associëren het gewoonlijk met goedkeuren of afkeuren, maar het is een veel breder concept. Oordelen is vaststellen wat iets is, door het te vergelijken met een bepaalde norm. Als het daaraan voldoet aanvaard je het, als dat niet zo is verwerp je het of keur je het af. De meeste dingen voldoen niet aan onze normen. En wanneer onze normen erg hoog zijn, voldoet niets daaraan.
Met betrekking tot onze werkelijkheid is dit vergelijkingsproces desastreus, omdat het ons afsnijdt van kennis. Kennis is de rechtstreekse ervaring van de ware essentie van de werkelijkheid. Kennis is alleen mogelijk wanneer er geen afstand is tussen onszelf en wat we weten. We moeten één zijn met elk deel van het geheel, omdat elk deel het geheel is. Wanneer we ons distantiëren van een deel, duwen we het geheel van ons af. Dan duwen we kennis zelf van ons af. Dit is wat het oordeel van nature doet. Het beslist dat sommige delen van het geheel niet voldoen en verwerpt ze dus. En daarmee verwerpt het alles.
Oordelen is dus de oorzaak van het verlies van kennis, en daarmee het verlies van de vrede van God. Het laat ons achter met een hoop verspreide stukjes, sommige dichtbij en andere verder weg, maar niet een ervan echt één met ons.
En dat is niet het enige. Dat we op basis van ons oordeel iets hebben afgewezen en uit onze denkgeest hebben verdreven, betekent niet dat het weg is. In plaats van te erkennen dat het onwerkelijk was, hebben we besloten dat het werkelijk is, maar niet goed genoeg. Dat we het als werkelijk zien betekent dat het in onze denkgeest blijft; dat we het niet goed genoeg vinden betekent dat het onze bewuste denkgeest verlaat en wegzakt in de enorme afvalberg van het onbewuste.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Je hebt geen idee van de geweldige bevrijding en de diepe vrede die ontstaan wanneer jij jezelf en je broeders totaal zonder oordeel tegemoet treedt. Wanneer je inziet wat jij bent en wat jouw broeders zijn, zul je beseffen dat het geen betekenis heeft hen op wat voor manier ook te oordelen. In feite gaat hun betekenis voor jou verloren juist doordat je hen oordeelt. Alle onzekerheid komt voort uit de overtuiging dat jij tot oordelen bent genoodzaakt. Je hebt geen oordeel nodig om je leven op orde te brengen, en je hebt het zeker niet nodig om jezelf op orde te brengen. Waar kennis aanwezig is, wordt elk oordeel automatisch opgeschort, en het is dit proces waardoor inzicht de gelegenheid krijgt waarneming te vervangen.
Als we boodschappen doen, beoordelen we welke appels aan onze norm voldoen. We willen niet betalen voor een appel die we niet lekker vinden. Maar dat is niet wat Jezus hier bedoelt. Hij spreekt over het beoordelen van mensen. Hij spreekt over het aanvaarden of verwerpen van onze broeders, afhankelijk van de mate waarin ze voldoen aan onze normen. Aangezien hun werkelijkheid — voorbij hun uiterlijke verschijning — deel is van de werkelijkheid als geheel, aanvaarden of verwerpen we daarmee de werkelijkheid zelf.
Wij denken dat we moeten oordelen, dat we 'tot oordelen zijn genoodzaakt'. Nogmaals, dit betreft niet het beoordelen van onze dagelijkse benodigdheden, maar het beoordelen van anderen aan de hand van onze persoonlijke normen. We hoeven hen niet door onze sorteermachine te halen, of door ons filter van wantrouwen. We hoeven geen enkele vorm van afwijzing op hen toe te passen. We kunnen hen volledig aanvaarden. Dit betekent niet dat we elk gedrag of elk deel van hun persoonlijkheid goed moeten keuren. Het betekent dat we weigeren om hun werkelijkheid te beoordelen, dat we weigeren hen zelf te beoordelen in plaats van hun gedrag.
Stel je voor hoe het is om iedereen zo volledig te aanvaarden. Misschien kun je je dan ook voorstellen dat dit je inderdaad 'de geweldige bevrijding en de diepe vrede' brengt waar Jezus over spreekt.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Jij bent erg bang voor alles wat je waargenomen hebt maar weigerde te aanvaarden. Je gelooft dat jij, omdat je het weigerde te aanvaarden, de controle erover verloren hebt. Daarom zie je het in nachtmerries, of in aangename vermomming in wat jouw gelukkigere dromen lijken te zijn. Niets wat je weigerde te aanvaarden kan tot je bewustzijn worden gebracht. Op zichzelf is het niet gevaarlijk, maar jij hebt ervoor gezorgd dat het voor jou gevaarlijk lijkt.
Alles wat we verwerpen zakt weg in de stortplaats van het onbewuste. Het is niet weg uit onze denkgeest, alleen uit het bewuste deel daarvan. Het ligt in het fundament onder ons bewustzijn, als spoken in een oud graf. Daar staan ze uit op om ons te achtervolgen in onze nachtmerries, of te verschijnen in onze 'gelukkige' dromen, als duistere personages in aantrekkelijke vermommingen.
Spoken zijn niet gevaarlijk, want ze bestaan immers niet. Dat weten we als we wakker worden, en dat zien we als we het licht aandoen. Dit geldt ook voor de 'spoken' van zonde en schuld, die we naar het onbewuste hebben verbannen. Als we het licht van God erop laten schijnen, zien we dat ze er nooit zijn geweest.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. Wanneer jij je moe voelt, komt dit doordat jij jezelf in staat hebt geoordeeld moe te zijn. Wanneer je iemand uitlacht, komt dat doordat je hem onwaardig hebt geoordeeld. Wanneer jij jezelf uitlacht moet je anderen wel uitlachen, alleen al omdat je het idee niet verdragen kunt dat jij onwaardiger bent dan zij. Dit alles maakt dat jij je moe voelt, omdat het absoluut ontmoedigend is. Jij bent niet echt in staat moe te zijn, maar je bent zeer wel in staat jezelf uit te putten. De spanning van het constant oordelen is praktisch ondraaglijk. Het is merkwaardig dat zo’n afmattend vermogen zo intens gekoesterd wordt. Maar als jij de auteur* van de werkelijkheid wilt zijn, zul je per se in het oordelen willen volharden. Ook zul jij oordelen met angst bezien, omdat je gelooft dat ze ooit tegen jou gebruikt zullen worden. Deze overtuiging kan slechts bestaan voor zover jij in de doeltreffendheid van oordelen gelooft als wapen ter verdediging van jouw eigen autoriteit.
'Jij bent niet echt in staat moe te zijn'. Wat een fascinerende gedachte! Ik voel me alleen maar moe omdat ik geoordeeld heb moe te zijn. Dat komt doordat ik mezelf onwaardig vind en uitlach. En als ik mezelf uitlach, lach ik anderen ook uit, omdat ik niet onwaardiger wil zijn dan zij. Mezelf of een ander onwaardig vinden wil zeggen dat ik mezelf of die ander beoordeel als lager in status, waarde of waardigheid. Constant oordelen is 'absoluut ontmoedigend'. Het betekent dat we constant zeggen: 'nee, niet goed genoeg voor mij'. Tegelijkertijd zijn we bang dat we moeten boeten voor al onze oordelen. We geloven 'dat ze ooit tegen ons gebruikt zullen worden'. Dit vermoeit ons. Het ontmoedigt ons. Het verzwakt ons.
Waarom wordt oordelen dan toch 'zo intens door ons gekoesterd'? Wat is het voordeel? Misschien denken we dat we ons leven op een hoog niveau kunnen houden, door mensen en dingen af te wijzen die niet voldoen aan onze normen. De werkelijke reden is echter dat we 'de auteur van de werkelijkheid' willen zijn. Is dat niet hoe we ons gedragen? We zitten als God op de troon, oordelend wie goed is en wie slecht. En als we daarmee klaar zijn, verzamelen we de goeden en nodigen hen uit in onze eigen kleine hemel. Voor god spelen — dat is het voordeel. Maar is het de moeite waard?
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. God schenkt louter barmhartigheid. Jouw woorden behoren alleen barmhartigheid weer te geven, want dát ontving je en dát dien je te geven. Rechtvaardigheid is een tijdelijk redmiddel, of een poging jou de betekenis van barmhartigheid te leren. Ze heeft een oordelend karakter alleen omdat jij tot onrechtvaardigheid in staat bent.
Aangezien God ons louter barmhartigheid schenkt, moeten ook wij louter barmhartig zijn voor anderen. Door te veroordelen, in plaats van barmhartig te zijn, veroordelen we onszelf. Rechtvaardigheid is een 'tijdelijk redmiddel', dat ten doel heeft ons tot een andere keuze te brengen, en ons oordeel jegens anderen op te geven.
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Ik heb over verschillende symptomen gesproken, en op dat niveau bestaat er een schier eindeloze variatie. Er is echter maar één oorzaak voor dit alles: het autoriteitsprobleem. Dit is ‘de wortel van alle kwaad.’ Elk symptoom dat het ego produceert houdt een innerlijke tegenspraak in, omdat de denkgeest is opgesplitst in het ego en de Heilige Geest, zodat al wat het ego maakt onvolledig en tegenstrijdig is. Deze onhoudbare toestand is het gevolg van het autoriteitsprobleem dat, omdat het de enige ondenkbare gedachte als uitgangspunt aanvaardt, slechts ondenkbare ideeën opleveren kan.
De oorzaak van al onze problemen is het autoriteitsprobleem. Het is 'de wortel van alle kwaad', niet onze geldzucht, zoals de Bijbel zegt en waar deze woorden naar verwijzen (1Timoteus 6:10). Onder elk probleem, elke frustratie, elk hartzeer, elk conflict, dat we ooit hebben gehad, ligt een gevecht met God om autoriteit. Want wij willen de auteur zijn van de werkelijkheid en van onszelf. We willen voor god spelen.
Waarom is dit een 'innerlijke tegenspraak'? Omdat we doen alsof we de auteur zijn, maar diep in ons hart weten dat God de auteur is. Onze denkgeest is opgesplitst in een deel dat voor god speelt — het ego — en een deel dat weet dat God God is — de Heilige Geest. Deze fundamentele tegenstrijdigheid is op vele manieren zichtbaar, zoals bij de 'ongenezen genezer' (T9.V). Ze zorgt ervoor dat alle uitingen van het ego 'onvolledig en tegenstrijdig' zijn. De enige juiste en 'denkbare' gedachte is dat wij niet onze eigen auteur zijn: we hebben onszelf niet gemaakt, maar zijn door God geschapen als Zijn Zoon.
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. De autoriteitskwestie is in wezen een kwestie van auteurschap. Wanneer je een autoriteitsprobleem hebt, komt dat altijd doordat je gelooft dat jij de auteur van jezelf bent, en doordat je jouw waanidee op anderen projecteert. Je beziet de situatie er dan als een waarin anderen jou letterlijk bevechten om je auteurschap. Dit is de fundamentele vergissing van al diegenen die geloven dat ze zich de macht van God hebben toegeëigend. Deze overtuiging is voor hen erg beangstigend, maar verontrust God allerminst. Hij wil die echter graag ongedaan maken, niet om Zijn kinderen te straffen, maar alleen omdat Hij weet dat het hen ongelukkig maakt. Aan Gods scheppingen is hun ware Auteurschap gegeven, maar jij geeft er de voorkeur aan anoniem te zijn wanneer je ervoor kiest jezelf af te scheiden van jouw Auteur. Onzeker over je ware Auteurschap, geloof je dat jouw schepping anoniem geschiedde. Dit brengt je in een situatie waarin het zinvol lijkt te geloven dat jij jezelf geschapen hebt. Het geschil over het auteurschap heeft zo’n onzekerheid in je denkgeest achtergelaten dat die zelfs betwijfelen kan of je eigenlijk wel bestaat.
Het eerste deel van deze alinea beschrijft het autoriteitsprobleem zoals wij dat kennen.
Eerst claimen we de macht van zelf-auteurschap. We denken dat we de macht hebben onszelf te maken zoals we willen. We denken dat onze daden onze identiteit kunnen opwaarderen en belangrijker kunnen maken.
Vervolgens projecteren we deze macht op anderen, en denken dat zij de macht hebben om ons te maken zoals zij willen. Nu lijken we dus te vechten om het auteursrecht.
Is dat niet precies hoe we ons voelen ten opzichte van ouders, leraren en andere autoriteiten? De macht is echter voor beide partijen illusoir; geen van beiden bezit deze macht. Als we haar in Gods Handen hadden gelaten — waar ze werkelijk ligt — zouden we haar niet aan onszelf hebben toegeschreven en dus ook niet aan anderen.
Het tweede deel van deze alinea beschrijft het proces waardoor we zijn gaan geloven dat we onszelf geschapen hebben. Eerst scheidden we ons af van onze ware Auteur, waardoor we in een soort niemandsland terecht kwamen met betrekking tot ons ontstaan. Daardoor 'leek het zinvol te geloven' dat we onszelf geschapen hadden. Maar de onzekerheid over onze 'afkomst' is gebleven, wat ons zelfs kan doen betwijfelen of we überhaupt bestaan. Want als onze identiteit niet geschapen is door een werkelijke autoriteit, hoe werkelijk kan ze dan zijn?
(Toelichtingen door Robert Perry)
9. Alleen wie elk verlangen om af te wijzen opgeeft, kan weten dat het onmogelijk is dat hij zelf wordt afgewezen. Jij hebt je de macht van God niet toegeëigend, maar je hebt die wel verloren. Gelukkig betekent iets verliezen niet dat het weg is. Het betekent alleen dat jij je niet herinnert waar het is. Het bestaan ervan is niet afhankelijk van jouw vermogen het te identificeren of zelfs maar te situeren. Het is mogelijk zonder oordeel naar de werkelijkheid te kijken en eenvoudig te weten dat ze er is.
De eerste zin is niet mis: Elk verlangen om af te wijzen opgeven Dat wil zeggen: iedereen met hart en ziel aanvaarden. Niemand afmeten aan onze persoonlijke normen en waarden. Want alleen wanneer we niemand meer afwijzen, kunnen we weten dat we zelf nooit worden afgewezen. Realiseer je hoeveel vrede dit brengt.
In werkelijkheid worden wij noch anderen afgewezen. We denken dat God ons afwijst, omdat het ego ons laat geloven dat we ons Zijn macht hebben toegeëigend, en daarmee Zijn liefde zijn kwijtgeraakt (zie T2.I). Maar we hebben haar alleen verloren, en wat verloren is kan worden teruggevonden. Als we bereid zijn om 'zonder oordeel naar de werkelijkheid te kijken', zullen we dat ervaren.
(Toelichtingen door Robert Perry)
10. Vrede is een natuurlijk erfgoed van de geest. Het staat ieder vrij te weigeren zijn erfenis te aanvaarden, maar hij is niet vrij te bepalen wat zijn erfenis is. Het probleem waarover ieder moet beslissen is de fundamentele vraag van het auteurschap. Alle angst komt uiteindelijk, en soms via zeer kronkelige wegen, voort uit de verloochening van het Auteurschap. De lastering treft nooit God, maar alleen degenen die Hem verloochenen. Zijn Auteurschap verloochenen is hetzelfde als jezelf de reden voor jouw vrede ontzeggen, zodat je jezelf slechts in segmenten ziet. Deze vreemde waarneming is het autoriteitsprobleem.
Stel je een zoon voor, die opkijkt van zijn vaders testament, waarin hij gelezen heeft dat deze zijn hele fortuin aan hem heeft nagelaten, en zegt: 'Ik ben niet de zoon van deze man!'
Dat is wat we doen wanneer we ontkennen dat God onze Auteur is. We ontkennen dat we recht hebben op Zijn erfenis. We weigeren de schat van volmaakte vrede te aanvaarden die Hij aan ons gegeven heeft.
Omdat een verenigde identiteit ons alleen kan worden verleend door onze ware Auteur, zien we onszelf 'slechts in segmenten': een bundel kenmerken die, afhankelijk van de situatie, beurtelings tevoorschijn komen. We zijn op drift geraakt als een thuisloze, naamloze zwerver, die moet stelen om te overleven, terwijl iedereen om hem heen alles van hem af probeert te pakken. Daarom komt alle angst voort 'uit de verloochening van het Auteurschap'. En dat is het autoriteitsprobleem.
(Toelichtingen door Robert Perry)
11. Er is niemand die niet het gevoel heeft dat hij op een of andere manier gevangen is. Als dit het gevolg is van zijn eigen vrije wil, moet hij zijn wil zeker als niet vrij beschouwen, anders zou de cirkelredenering in deze stellingname overduidelijk zijn. Vrije wil móet tot vrijheid leiden. Oordelen brengt steeds gevangenschap, omdat het segmenten van de werkelijkheid volgens de wisselvallige maatstaven van het verlangen afscheidt. Wensen zijn geen feiten. Wensen is te kennen geven dat willen niet volstaat. Maar niemand die juist denkt gelooft dat wat gewenst wordt even werkelijk is als wat wordt gewild. Zeg in plaats van: ‘Zoekt eerst het Koninkrijk der Hemelen,’ liever: ‘Wilt eerst het Koninkrijk der Hemelen,’ en je hebt gezegd: ‘Ik weet wat ik ben en ik aanvaard mijn eigen erfenis.’
Wie van ons voelt zich niet 'op een of andere manier gevangen'? Dat komt niet door externe krachten die ons opsluiten, maar door onze eigen wil.
We hebben reeds gezien dat onze wil voortdurend slechte keuzes maakt, wat aantoont dat onze zogenaamde vrije wil in werkelijkheid niet vrij is om zichzelf tot uitdrukking te brengen.
Want hoe kan vrije wil, vrij uitgedrukt, niet 'tot vrijheid leiden'?
We hebben onze wil gevangen gezet door hem toe te wijden aan oordelen. In plaats van onze eenheid met onze broeders te ervaren, scheiden we ons van hen af door hen te beoordelen op basis van onze steeds veranderende wensen.
Kunnen we niet beter het geheel willen, in plaats van te verlangen naar het bezit van afzonderlijke delen?
Toepassing : Herhaal de volgende zinnen:
Ik wil niet alleen van mijn vrienden houden en anderen afwijzen.
Ik wens eerst en vooral de heelheid van Gods Koninkrijk te kennen.
Ik weet wat ik ben en ik aanvaard mijn erfenis.
(Toelichtingen door Robert Perry)
* Het woord ‘auteur’ wordt hier en hierna gebruikt in de inmiddels weinig gebruikelijke betekenis van ‘maker’, ‘schepper’.
Dit verwijst naar 1Kor 14:33, waar in de King James staat: ‘… God is not the author of confusion, but of peace.’