10. Hoe wordt oordelen opgegeven?

1. Wat oordelen is wordt door de wereld totaal verkeerd begrepen, net als andere middelen waarmee de wereld van illusies instandgehouden wordt. Het wordt in feite met wijsheid verward en neemt de plaats van waarheid in. Zoals de wereld de term gebruikt, is een individu in staat een ‘goed’ of een ‘slecht’ oordeel te vormen, en is zijn opvoeding erop gericht het eerste te versterken en het tweede tot een minimum te beperken. Er heerst echter een aanzienlijke verwarring over wat deze categorieën inhouden. Wat de één een ‘goed’ oordeel vindt, is voor de ander een ‘slecht’ oordeel. Bovendien deelt dezelfde persoon dezelfde handeling de ene keer in als blijk van ‘goed’ oordeel en de andere keer als toonbeeld van ‘slecht’ oordeel. Ook kan in feite geen enkel consequent criterium onderwezen worden om te bepalen wat deze categorieën zijn. Op elk moment kan de leerling het oneens zijn met wat zijn zogenaamde leraar erover zegt, en het kan best zijn dat de leraar zelf inconsequent is in wat hij gelooft. ‘Goed’ oordeel heeft in dit opzicht geen enkele betekenis. ‘Slecht’ evenmin.

 

2. Het is noodzakelijk dat de leraar van God beseft, niet dat hij niet mag oordelen, maar dat hij dat niet kàn. Door oordelen op te geven geeft hij slechts op wat hij niet had. Hij geeft een illusie op, of liever, hij heeft de illusie iets op te geven. In feite is hij alleen maar eerlijker geworden. Nu hij inziet dat oordelen voor hem altijd al onmogelijk is geweest, probeert hij het ook niet langer. Dit is geen offer. Integendeel, hij brengt zichzelf in een positie waarin oordelen via hem in plaats van door hem kan gebeuren. En dit oordeel is ‘goed’ noch ‘slecht’. Het is het enige oordeel dat er is, met maar één inhoud: ‘Gods Zoon is schuldeloos en zonde bestaat niet.’

 

3. Wat ons leerplan beoogt, in tegenstelling tot het doel van al het leren in de wereld, is het inzicht dat oordelen in de gebruikelijke zin onmogelijk is. Dit is geen mening maar een feit. Om iets correct te beoordelen, moet men zich ten volle bewust zijn van een onvoorstelbaar breed scala van zaken: uit verleden, heden en toekomst. Men zou van tevoren alle gevolgen van zijn oordeel moeten overzien ten aanzien van alles en iedereen daarbij op een of andere manier betrokken. En men zou er zeker van moeten zijn dat zijn waarneming niet vervormd is, zodat zijn oordeel volkomen rechtvaardig kan zijn tegenover ieder op wie dat nu en in de toekomst rust. Wie is in de positie dat te doen? Wie zou dit van zichzelf durven beweren, behalve in groteske fantasieën?

 

4. Bedenk eens hoe vaak je dacht alle ‘feiten’ te kennen die je nodig had om te oordelen, en hoezeer jij je vergiste! Is er iemand die deze ervaring niet heeft gehad? Weet je wel hoe vaak je gewoon dacht dat je gelijk had zonder ooit te beseffen dat je ongelijk had? Waarom zou je zo’n willekeurige basis voor het nemen van je beslissingen kiezen? Wijsheid is niet hetzelfde als oordelen, het is het opgeven van oordelen. Vel dan nog één laatste oordeel. En wel het volgende: er is Iemand bij jou wiens oordeel volmaakt is. Hij kent alle feiten: uit verleden, heden en toekomst. Hij kent wel alle gevolgen van Zijn oordeel op alles en iedereen daarbij op een of andere manier betrokken. En Hij is volkomen rechtvaardig tegenover iedereen, want Zijn waarneming is niet vervormd.

 

5. Laat alle oordeel dan ook varen, niet met spijt maar met een zucht van dankbaarheid. Nu ben je van een last bevrijd die zo groot was dat je er alleen maar onder kon wankelen en neervallen. En het was allemaal een illusie. Meer niet. Nu kan de leraar van God onbelast opstaan, en lichtvoetig verdergaan. Toch is dit niet het enige waar hij profijt van heeft. Zijn zorgelijk gevoel is verdwenen, want zorgen kent hij niet meer. Hij heeft die samen met zijn oordelen weggegeven. Hij gaf zichzelf aan Hem op wiens oordeel hij nu besloten heeft te vertrouwen, in plaats van op dat van hemzelf. Nu maakt hij geen vergissingen. Zijn Gids is zeker. En waar hij kwam om te oordelen, komt hij nu om te zegenen. Waar hij nu lacht, placht hij vroeger te komen huilen.

 

6. Het is niet moeilijk om het oordelen op te geven. Maar het is wel degelijk moeilijk te proberen eraan vast te houden. De leraar van God laat het met blijdschap los zodra hij inziet wat het kost. Alle lelijkheid die hij om zich heen ziet is daarvan het gevolg. Alle pijn waarnaar hij kijkt, is daarvan het resultaat. Alle eenzaamheid en gevoel van verlies, alle tijd die maar voortgaat en steeds grotere hopeloosheid, alle wanhoop die ziek maakt en angst voor de dood, dit alles is daaruit voortgekomen. En nu weet hij dat dit niet zo hoeft te zijn. Niets hiervan is waar. Want hij heeft de oorzaak ervan opgegeven en dat wat nooit meer was dan het gevolg van zijn verkeerde keuze, is van hem afgevallen. Leraar van God, deze stap zal jou vrede brengen. Kan het moeilijk zijn alleen dit te verlangen?