Hoofdstuk 20
De visie van heiligheid
III. Zonde als aanpassing
1. Het geloof in zonde is een aanpassing. En een aanpassing is een verandering, een omslag in de waarneming, of een overtuiging dat wat vroeger zo was, anders is gemaakt. Iedere aanpassing is dan ook een vervorming en doet een beroep op verdedigingen om haar overeind te houden tegenover de werkelijkheid. Kennis eist geen aanpassingen, en gaat in feite verloren als er enige omslag of verandering wordt teweeggebracht. Want dat reduceert haar terstond tot niets dan waarneming, een manier van kijken waarbij zekerheid verloren is gegaan en twijfel is binnengeslopen. Voor deze verslechterde toestand zijn wel degelijk aanpassingen nodig, omdat ze niet waar is. Wie moet om te kunnen begrijpen zich aanpassen aan de waarheid, welke slechts een beroep doet op wat hij is?
Wij zijn gewend om ons aan te passen. We spreken over 'goed aangepast' zijn: een positief doel dat vele jaren van groei kost om te bereiken. De fantasieën van een kind over de wereld passen meestal niet bij wat de wereld ís, en dus moet het die fantasieën aanpassen, anders zal er constante wrijving zijn tussen hem en anderen.
In deze alinea spreekt Jezus over aanpassing als iets anders maken dan het is, en aangezien de werkelijkheid onveranderlijk is, is aanpassing daarvan een vervorming. In onze natuurlijke staat van zijn — dat wil zeggen: als Zoon van God — hebben we geen aanpassing nodig. Dan zijn we volmaakt in harmonie met de werkelijkheid, en aanpassingen zijn alleen nodig wanneer dat niet zo is. Daarom vereist het kennen van de waarheid geen aanpassing. Het vereist alleen dat we zijn zoals we werkelijk zijn.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. Elk soort aanpassing komt van het ego. Want het is de starre overtuiging van het ego dat alle relaties op aanpassingen berusten, om ervan te maken wat het wil. Rechtstreekse relaties, waarin geen belemmeringen aanwezig zijn, worden altijd als gevaarlijk gezien. Het ego is de door zichzelf aangestelde bemiddelaar van alle relaties, die elke aanpassing invoert die het maar noodzakelijk acht, en deze inzet tussen degenen die elkaar willen ontmoeten, teneinde hen gescheiden te houden en hun vereniging te verhinderen. Het is die weloverwogen tegenwerking die het jou moeilijk maakt je heilige relatie als zodanig te herkennen.
Het ego vertelt ons maar al te graag hoe we elke relatie kunnen laten werken. 'Jullie tweeën kunnen een geweldig stel vormen, ook al kennen jullie elkaar in het begin nog niet zo goed', zegt het. 'Het enige wat jullie hoeven te doen is naar mij luisteren. Jullie moeten je aan elkaar aanpassen, en daar zullen jullie een heleboel voor op moeten offeren'.
Het punt is echter dat we in onze denkgeest al volmaakt in harmonie zijn met de werkelijkheid en dus ook met elkaar. Onze vereniging met een broeder vereist dus geen oeverloze aanpassingen, maar juist het ongedaan maken daarvan, zodat we terug kunnen keren naar onze oorspronkelijke natuur. Maar de eenheid die daar het resultaat van is, is precies waar het ego doodsbang voor is. Daarom benoemt het zichzelf tot bemiddelaar van relaties — de bemiddelaar van de hel. Want zijn bemiddeling bestaat uit het afgescheiden houden van broeders die zich met elkaar willen verenigen. Elke aanpassing die hij aanbeveelt maakt het voor de betrokkenen moeilijker om zich hun oorspronkelijke eenheid te herinneren.
Helaas komt het meeste van wat we in een relatie met een ander zeggen en doen, voort uit het opvolgen van de adviezen die deze bemiddelaar in ons oor fluistert.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. De heiligen werken de waarheid niet tegen. Ze zijn er niet bang voor, want juist in de waarheid herkennen zij hun heiligheid, en ze verheugen zich over wat ze zien. Ze kijken er rechtstreeks naar, zonder een poging zichzelf aan de waarheid of de waarheid aan hen aan te passen. En zo zien ze dat ze zich in hen bevindt, omdat ze niet zelf eerst beslisten waar ze haar graag wilden hebben. Hun kijken stelt slechts een vraag, en wat ze zien geeft hun antwoord. Jij maakt de wereld en vervolgens pas jij je daaraan aan, en omgekeerd. En er is geen enkel verschil tussen jou en haar in je waarneming, die beide heeft gemaakt.
Waarneming is een constant spel van aanpassing. Wat we zien passen we aan aan onze verwachtingen en verlangens. Of we passen onze verwachtingen en verlangens aan aan wat we zien. We spelen voortdurend met beide kanten van het spel om het zelf en de wereld bij elkaar te laten passen. Dit noemen we volwassenheid of rijpheid. We realiseren ons niet dat we een onecht zelf proberen aan te passen aan een onechte wereld, en dat we beide zelf hebben gemaakt.
Dat is niet de manier waarop we te werk gaan in een heilige relatie. Dan kijken we alleen maar, zonder vooroordeel, zonder vervormingen, zonder angst. We vragen: 'Wat is de waarheid?' En dan zien we een stralende werkelijkheid, die niet alleen in harmonie is met ons, maar één is met ons en in ons is. En aangezien deze stralende werkelijkheid heilig is, zijn wij dat ook.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Er blijft wel een eenvoudige vraag over, die nog een antwoord behoeft. Bevalt jou wat jij hebt gemaakt? – een wereld van moord en aanval, waardoorheen jij je schuchter een weg baant door constante gevaren, alleen en angstig, hopend dat de dood in het beste geval nog een poosje wachten zal alvorens hij jou overvalt en jij verdwijnt. Jij hebt dit verzonnen. Het is een beeld van wat jij denkt dat je bent, van hoe jij jezelf ziet. Een moordenaar is angstig, en zij die doden zijn beducht voor de dood. Dit alles zijn slechts de angstige gedachten van diegenen die zichzelf willen aanpassen aan een wereld die door hun aanpassingen angstaanjagend is gemaakt. En vanuit wat droef is vanbinnen, kijken ze bedroefd naar buiten, en zien de droefheid aldaar.
Iedereen die beschikt over gezond verstand zal de vraag 'Bevalt jou wat je hebt gemaakt?' beantwoorden met een hartgrondig 'Absoluut niet!' — in elk geval wanneer hij of zij de daaropvolgende beschrijving in de bovenstaande tekst leest. Maar we zullen waarschijnlijk ook protesteren tegen het idee dat we die wereld van ellende zelf hebben gemaakt, omdat we ons niet herinneren dat we dit hebben gedaan. Maar Jezus zegt: 'Jij hebt dit verzonnen'.
We hebben het verzonnen toen we ons zo ondraaglijk schuldig voelden over het doden van God — de moordenaars in deze tekst — dat we deze schuld uit onze denkgeest verdrongen en een wereld 'maakten' waarop we de schuld projecteerden. Vervolgens probeerden — en proberen we nog steeds — ons aan te passen aan deze wereld en tegelijkertijd de wereld aan te passen aan ons. Al die aanpassingen maakten de wereld tot een angstaanjagend oord. En het lijden dat we overal om ons heen zien, is de projectie van ons eigen verdriet over onze vermeende afscheiding van God.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. Heb jij je niet afgevraagd hoe de wereld in werkelijkheid is; hoe ze er vanuit gelukkige ogen uit zou zien? De wereld die jij ziet is slechts een oordeel over jezelf. Ze is er helemaal niet. Maar oordeel velt er een vonnis over, rechtvaardigt haar, en verleent haar werkelijkheid. Dat is de wereld die jij ziet: een oordeel over jezelf, door jou geveld. Deze ziekelijke afschildering van jezelf wordt zorgvuldig door het ego instandgehouden; het is zijn geliefde beeld, en dat heeft het buiten jou in de wereld geplaatst. En aan deze wereld moet jij je aanpassen zolang jij gelooft dat die schildering zich buiten jou bevindt, en jij aan haar genade bent overgeleverd. Deze wereld is genadeloos, en als ze zich werkelijk buiten jou bevond, had je alle reden angstig te zijn. Maar jij was het die haar genadeloos hebt gemaakt, en als het nu lijkt alsof genadeloosheid naar je terugkijkt, kan dit worden gecorrigeerd.
Jezus blijft het herhalen: De wereld is er niet! Het is slechts de projectie van 'een oordeel over jezelf, door jou geveld'. Als de wereld werkelijk zou zijn en buiten ons zou bestaan, zouden we alle redenen hebben om er bang voor te zijn. Maar als we haar zien als een spiegel, waarin we de onjuiste keuzes kunnen zien die onze denkgeest heeft gemaakt, wordt ze een klaslokaal waarin we leren om deze onjuiste keuze te corrigeren. Dan kunnen we 'met gelukkige ogen' naar de wereld dat wil zeggen: de werkelijke wereld — kijken en alleen liefde zien: een uiting daarvan of en roep erom.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. Wie kan in een heilige relatie lang onheilig blijven? De wereld die de heiligen zien is één met hen, precies zoals de wereld waarnaar het ego kijkt op hem lijkt. De wereld die de heiligen zien is prachtig, omdat zij hun onschuld erin zien. Ze vertelden haar niet wat ze was, ze maakten geen aanpassingen om haar naar hun orders te voegen. Ze bevroegen haar vriendelijk en fluisterden: ‘Wat ben jij?’ En Hij die over alle waarneming waakt, antwoordde. Neem niet het oordeel van de wereld als antwoord op de vraag: ‘Wat ben ik?’ De wereld gelooft in zonde, maar het geloof dat haar gemaakt heeft zoals jij haar ziet, ligt niet buiten jou.
We hebben een keuze. We kunnen naar een wereld kijken die ons geloof in zonde weerspiegelt en die onze vraag 'Wat ben ik'? beantwoordt met 'De woning van slechtheid, duisternis en zonde' (WdI.93:1:1). Maar we kunnen ook naar de wereld kijken en vragen: 'Wat ben jij?'. En de Heilige Geest — 'Hij die over alle waarneming waakt' — zal ons leren dat alleen ons eigen geloof in zonde de bron is van onze waarneming van zonde in de wereld, en dat deze waarneming, evenals zonde, een illusie is.
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Probeer niet de Zoon van God ertoe te bewegen zich aan zijn krankzinnigheid aan te passen. Er is een vreemdeling in hem, die achteloos de woning van de waarheid heeft betrokken en daaruit weg zal trekken. Hij kwam zonder doel, maar hij zal niet blijven in het zicht van het stralende licht dat de Heilige Geest heeft aangeboden, en dat jij hebt aanvaard. Want daar wordt de vreemdeling zijn thuis ontnomen en ben jij welkom. Vraag niet aan deze vreemde voorbijganger: ‘Wat ben ik?’ Hij is de enige in heel het universum die dit niet weet. Maar juist aan hem vraag je het, en juist aan zijn antwoord wil jij je aanpassen. Deze ene woeste gedachte, grimmig in haar arrogantie, en toch zo nietig en zo betekenisloos dat ze ongemerkt door het universum van de waarheid heenglipt, wordt jouw gids. Tot haar wend jij je om de betekenis van het universum te vragen. En aan het enige blinde ding in heel het ziende universum van de waarheid vraag jij: ‘Hoe zal ik de Zoon van God bezien?’
Wanneer we ons aanpassen aan de wereld, passen we ons aan aan het ego. Als we aan de wereld vragen: 'Wat ben ik?' vragen we dat dus aan het ego. Maar het ego is niets anders dan een thuisloze vreemdeling die zich in het huis van onze denkgeest heeft genesteld en jou eruit heeft geschopt. Nu brengen we onze dagen buiten door, en voeren via het raam vriendelijke gesprekken met deze vreemdeling. We beschouwen hem als de heer des huizes en een wijze man, ondanks zijn onaangename combinatie van arrogantie en totale onwetendheid. En het ergste van alles is dat we hem nederig vragen wat we zijn. En wanneer hij als antwoord uitgebreide theorieën verzint, die uiteraard totale leugens zijn, geloven we elk woord daarvan.
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. Vraagt men om een oordeel aan iets wat het vermogen tot oordelen totaal ontbeert? En als je dit deed, zou je dan het antwoord geloven en je ernaar voegen alsof het de waarheid was? De wereld waarnaar je kijkt is het antwoord dat het jou gaf, en jij hebt het de macht gegeven de wereld aan te passen om dat antwoord tot waarheid te maken. Jij hebt dit opgeblazen hoopje waanzin naar de betekenis van je onheilige relatie gevraagd, en die overeenkomstig zijn krankzinnig antwoord aangepast. Hoe gelukkig ben je erdoor geworden? Ben jij je broeder met vreugde tegemoetgetreden om Gods Zoon te zegenen, en hem dank te zeggen voor al het geluk dat hij jou heeft aangereikt? Heb jij je broeder herkend als de eeuwige gave van God aan jou? Heb jij de heiligheid gezien die zowel in jou als in jouw broeder schijnt, om de ander daarmee te zegenen? Dat is het doel van je heilige relatie. Vraag het middel om die te bereiken niet aan het enige ding dat wil dat ze onheilig blijft. Geef het niet de macht om middel en doel aan te passen.
Omdat het ego doodsbang is voor de macht van de denkgeest om een andere keuze te maken, heeft het enorm geïnvesteerd in het werkelijk doen lijken van de wereld en het lichaam. Daardoor hebben we geen contact meer met de denkgeest, die de bron is van dit alles. Als gevolg daarvan vragen we aan 'het enige blinde ding in heel het ziende universum van de waarheid' ons te zeggen wat we zijn en hoe we gelukkig kunnen worden. En het antwoord van het ego is de wereld die we zien. De vragen die we onszelf moeten stellen zijn: 'Heeft dit antwoord — de wereld en het lichaam — mij blijvend en volledig gelukkig gemaakt? Heeft het van mijn speciale relaties heilige relaties gemaakt?' Als het antwoord 'nee' is, is het tijd om te stoppen het ego als leraar te kiezen en ons tot de Heilige Geest te wenden. Hij zal ons leren dat vergeving het middel is om dit doel wél te bereiken.
(Toelichtingen door Robert Perry)
9. Gevangenen die jarenlang in zware ketenen lagen, uitgehongerd en uitgemergeld, zwak en uitgeput, en wier ogen zo lang in het donker neergeslagen waren geweest dat zij zich het licht niet meer herinneren, springen niet op van vreugde op het moment dat ze worden bevrijd. Het kost hun een tijdje om te begrijpen wat vrijheid is. Je hebt maar zwakjes in het stof rondgetast en je broeders hand gevonden, onzeker of je die zou loslaten of het leven vast zou grijpen dat zo lang vergeten was. Verstevig je greep en sla je ogen op naar je sterke metgezel, in wie de betekenis van jouw vrijheid schuilt. Hij leek naast jou gekruisigd. En toch is zijn heiligheid onaangetast en volmaakt gebleven, en met hem aan je zijde zul je heden met hem het Paradijs betreden en de vrede van God kennen.
Wanneer we gekozen hebben voor een heilige relatie, is het niet vanzelfsprekend dat de vorm meteen verandert. We luisteren nog steeds naar de bemiddelaar van de hel. Hoewel we zijn bevrijd, zitten we nog steeds ineengedoken in onze donkere cel, alsof er niets is veranderd. Hoewel we naar de hand van een broeder hebben getast en deze vasthouden, voelen we ons nog steeds alleen, verloren in de woestijn. We zien onze broeder als een lichaam, in plaats van de Christus die hij in werkelijkheid is. In dit verband verwijst Jezus naar het beroemde beeld van de dief die naast hem aan het kruis hing:
Een van de misdadigers die daar hingen hoonde hem ..... Maar de andere zei: 'Jezus denk aan mij, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt'. En Jezus sprak tot hem: 'Voorwaar, ik zeg u: Vandaag nog zult gij met mij zijn in het Paradijs' (Lucas 23:39-43).
Jezus past dit beeld toe op onze heilige relaties. Ook wij moeten naar onze broeder kijken die naast ons 'aan het kruis hangt', en ons realiseren dat hij, net als wijzelf, in werkelijkheid de Christus is. Dan kunnen we samen met hem de Hemel binnengaan.
(Toelichtingen door Robert Perry)
10. Dit is mijn wil voor jou en je broeder, en voor elk van jullie voor elkaar en voor zichzelf. Hier is alleen heiligheid, en verbondenheid zonder beperking. Want wat is de Hemel anders dan vereniging, rechtstreeks en volmaakt, en zonder de sluier van de angst erover? Hier zijn we één, en bezien we met volmaakte zachtmoedigheid elkaar en onszelf. Hier worden alle gedachten van enige afscheiding tussen ons onmogelijk. Jij die in de afscheiding een gevangene was, bent nu in het Paradijs bevrijd. En hier wil ik me met jou verenigen, mijn vriend, mijn broeder en mijn Zelf.
De Hemel is geen plaats maar 'vereniging, rechtstreeks en volmaakt'. Dit is wat Jezus voor ons wil, om niet een gevangene in afscheiding te zijn, maar vrij in het Paradijs. En daar zal hij zich met ons verenigen, als vriend, als broeder en als Zelf.
(Toelichtingen door Robert Perry)
11. Jouw geschenk aan je broeder heeft mij de zekerheid gegeven dat onze vereniging spoedig zal zijn. Deel dan met mij in dit geloof, en weet dat het gerechtvaardigd is. Er is in volmaakte liefde geen angst omdat ze geen zonde kent, en anderen beslist zo beziet als zichzelf. Als ze met barmhartigheid naar binnen kijkt, waarvoor kan ze dan van buitenaf beducht zijn? De onschuldigen zien veiligheid, en de reinen van hart zien God in Zijn Zoon, en wenden zich tot de Zoon om hen naar de Vader te leiden. En waar zouden ze anders heengaan dan daar waar ze willen zijn? Jij en je broeder zullen elkaar nu even zeker naar de Vader leiden als God Zijn Zoon heilig geschapen heeft, en hem zo heeft bewaard. In jouw broeder schijnt het licht van Gods eeuwige belofte van jouw onsterfelijkheid. Zie hem als zondeloos, en er kan in jou geen angst zijn.
Jezus is er zeker van dat onze vereniging met hem in de Hemel spoedig zal plaatsvinden. Hij vraagt ons dit geloof met hem te delen, door met de ogen van onschuld naar onze broeders te kijken, in plaats van met veroordeling. Ogen van onschuld kijken naar binnen en zien daar onschuld. En dan kijken ze naar buiten en zien onschuld in onze broeders. Als we bereid zijn om zo naar hen te kijken, zullen we ook onszelf op die manier zien. En dan zal al onze angst wegsmelten en zullen we weten dat de Hemel heel dichtbij is.
(Toelichtingen door Robert Perry)