Hoofdstuk 12

Het leerplan van de Heilige Geest

'

III. De investering in de werkelijkheid

 

Dit is een geweldige paragraaf, waarin Jezus ons vertelt: 'als je broeder jou iets 'ongehoords' vraagt, doe het dan omdat het niet van belang is' (T12.III.4:1). Deze zin heeft Cursusstudenten altijd gefrustreerd en verward. Maar het is de inleiding op een briljante bespreking over dit thema. Vanwege het belang hiervan zal ik iets meer tijd besteden aan de eerste vier alinea's, wat echter niet betekent dat de daaropvolgende alinea's minder belangrijk zijn. Als we deze werkelijk begrijpen, hebben ze de macht om onze wereld op z'n kop te zetten. Kijk maar wat ik bedoel.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

1. Ik heb je ooit gevraagd alles wat je bezit te verkopen en het aan de armen te geven, en mij te volgen. Dit is wat ik daarmee bedoelde: als je in niets in deze wereld een investering hebt, kun je de armen leren waar hun schat is. De armen zijn eenvoudig degenen die verkeerd hebben geïnvesteerd, en arm zijn ze zeker! Doordat ze behoeftig zijn is het jou gegeven hen te helpen, aangezien jij in hun midden bent. Denk je eens in hoe volmaakt jouw les zou worden geleerd, als je ongenegen was hun armoede te delen. Want armoede is gebrek, en er bestaat maar één gebrek, aangezien er maar één behoefte is.

 

In de eerste zin verwijst Jezus naar het bijbelse verhaal dat door Mattheus is vastgelegd:

 

'Eens kwam iemand naar hem toe om te vragen: 'Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?' Jezus antwoordde: 'Als je het Leven wilt binnengaan, onderhoud dan de geboden'. 'Die heb ik allemaal onderhouden', verklaarde de jongeman, 'waar schiet ik nog tekort?' Jezus zei tegen hem: 'Als je volmaakt wilt zijn, ga dan naar huis, verkoop wat je bezit en geef de opbrengst aan de armen; daarmee zul je een schat in de hemel verwerven. En kom dan terug om mij te volgen'. Maar toen de jongeman dit advies hoorde, ging hij ontdaan weg, omdat hij vele goederen bezat'. (Mattheus 19:16-22).

 

Dit advies heeft in belangrijke mate de zienswijze van het christendom over het volgen van Jezus bepaald. Naast gehoorzaamheid en kuisheid werd armoede een van de drie geloften van monniken. De boodschap werd: Als je Jezus volledig wilt volgen — 'als je volmaakt wilt zijn' — moet je verder gaan dan het leiden van een deugdzaam leven. Dan moet je alles opgeven wat je bezit en je terugtrekken uit de maatschappij.

Hier zet Jezus dit recht. 'Dit is wat ik daarmee bedoelde', zegt hij: 'als je in niets in deze wereld een investering hebt, kun je de armen leren waar hun schat is'. Het gaat niet om de fysieke daad van het verkopen van onze bezittingen, maar om de symbolische betekenis van Jezus' advies: de keuze om elke investering in deze wereld op te geven. De werkelijke gift aan de armen is niet het geld van de verkoop van onze bezittingen, maar onze demonstratie dat we in niets in deze wereld investeren. Daarmee leren we hen 'waar hun schat is': niet in de wereld, maar in de Hemel.

Maar wat betekent dat?

De derde zin herdefinieert radicaal de betekenis van arm zijn: 'De armen zijn eenvoudig degenen die verkeerd hebben geïnvesteerd'. In de wereld betekent een verkeerde investering dat we geld of energie in een waardeloze onderneming hebben gestopt, waardoor we alles zijn kwijtgeraakt. Maar Jezus bedoelt met verkeerd investeren dat we waarde toekennen aan de dingen van de wereld, en dat deze investering niets oplevert, omdat de wereld en alles wat zich daarin bevindt een illusie is. De enige investering die waarde bezit is de vrede van God, en het niet bezitten daarvan is werkelijke armoede: het éne gebrek' en de éne behoefte.

In dit licht gezien is dus (bijna) iedereen in de wereld arm, inclusief wijzelf. Door onze investering in de illusoire schatten van de wereld, voelen we ons innerlijk leeg en behoeftig. Hoewel we misschien mooie spullen en prachtige huizen bezitten, is ons diepste verlangen niet vervuld. We missen het bewustzijn van God en daarom zijn we arm. Onze missie is deze armoede achter ons te laten en de andere armen te helpen dat eveneens te doen.

Maar hoe?

Het antwoord op deze vraag wordt duidelijk in de volgende alinea's. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

2. Veronderstel eens dat een broeder erop aandringt dat jij iets doet waarvan jij denkt dat je het niet wilt doen. Alleen al het feit dat hij aandringt zou voor jou een teken moeten zijn dat hij gelooft dat de verlossing daarin ligt. Als jij met evenveel aandrang weigert en prompt met een gevoel van verzet reageert, geloof jij dat jouw verlossing er juist in ligt dat niet te doen. Jij maakt dan dezelfde fout als hij, en maakt de vergissing tot werkelijkheid voor jullie allebei. Ergens op aandringen betekent investeren, en waarin je investeert, houdt altijd verband met jouw opvatting van verlossing. De vraag is steeds tweeledig; ten eerste: wat moet worden verlost? En ten tweede: hoe kan het worden verlost?

 

Wij investeren in uiterlijke dingen en gebeurtenissen, in de overtuiging dat die ons de vrede en het geluk zullen brengen waar we naar verlangen. Dit is armoede in actie. Een broeder dringt erop aan dat je iets voor hem doet. Zijn aandringen betekent dat hij investeert in jouw handelen, omdat hij gelooft dat daarin zijn verlossing ligt. Maar dingen en gebeurtenissen in de wereld zullen hem nooit werkelijk gelukkig maken en hem nooit verlossen. Hij investeert alles wat hij heeft in een waardeloze onderneming. En als jij weigert aan zijn verzoek te voldoen, doe jij hetzelfde. Want dan maak je zijn vergissing werkelijk en bevestig je zijn geloof dat je hem, door hem niet te geven wat hij wenst, niet gelukkig maakt en niet verlost. 'Jij maakt dan dezelfde fout als hij'. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

3. Telkens wanneer je, om welke reden ook, kwaad wordt op een broeder, geloof je dat het ego moet worden verlost, en wel door een aanval. Als hij aanvalt, stem jij in met deze overtuiging, en als jij aanvalt, bekrachtig je die. Onthoud dat degenen die aanvallen arm zijn. Hun armoede vraagt om geschenken, niet om verdere verarming. Jij die hen kunt helpen, handelt stellig destructief als je hun armoede als de jouwe aanvaardt. Als je niet geïnvesteerd had zoals zij, zou het nooit in je opkomen hun nood te negeren.

 

De vorige alinea eindigde met twee vragen over verlossing: 'ten eerste: wat moet worden verlost? En ten tweede: hoe kan het worden verlost?' Deze alinea zegt dat we, wanneer we boos worden op iemand, geloven 'dat het ego moet worden verlost, en wel door een aanval'. Dit plaatst onze weigering om te voldoen aan het verzoek van een broeder in een nieuw perspectief. We denken dat onze weigering een gerechtvaardigde verdediging is om onze eigenwaarde te beschermen en ons zelfrespect te behouden. Maar wat wij eigenwaarde noemen, noemt de Cursus ego. En wat wij verdediging noemen, noemt de Cursus aanval. In feite vallen we dus aan om ons ego te beschermen.

Het ego is een beeld in onze denkgeest, een beeld van onszelf als afgescheiden, zondige en schuldige wezens. Het gebruiken van een aanval om dit beeld te beschermen is ons idee van verlossing. Maar juist door dit beeld te beschermen, respecteren we onszelf niet en zetten we onszelf gevangen in plaats van te verlossen. En terwijl we druk bezig zijn onszelf arm te houden, zijn we ook blind voor wat onze broeder vraagt. Hij vraagt om verlost te worden uit zijn werkelijke armoede: zijn gemis aan de vrede en het geluk van God. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

4. Onderken wat niet van belang is, en als je broeder jou iets ‘ongehoords’ vraagt, doe het dan omdat het niet van belang is. Weiger het, en je verzet bevestigt dat het voor jou wel van belang is. Jij bent dan ook de enige die het verzoek tot iets ongehoords hebt gemaakt, en ieder verzoek van een broeder is voor jou bestemd. Waarom zou je hem per se willen afwijzen? Als je dat doet, wijs je jezelf af en verarm je jullie beiden. Hij vraagt om verlossing, net als jij. Armoede is afkomstig van het ego, en nooit van God. Er kan geen ‘ongehoord’ verzoek worden gedaan aan iemand die onderkent wat waardevol is en niets anders wil accepteren.

 

Nu komen we eindelijk bij die moeilijke zin. Maar inmiddels beschikken we over de informatie die we nodig hebben om deze woorden te begrijpen. Wanneer iemand iets 'ongehoords' van ons vraagt, doen we het. Waarom? Om te demonstreren dat we onze investering in de dingen van de wereld hebben opgegeven, dat we weten dat onze verlossing niet in uiterlijke dingen en gebeurtenissen ligt.

'Ongehoord' staat tussen aanhalingstekens, omdat we nu weten waar onze broeder werkelijk om vraagt. Misschien doet hij dat in een vreemde vorm, maar het gaat om de inhoud. Hij is arm omdat hij de vrede van God niet bezit, en gelooft dat hij vrede kan vinden door in deze wereld te krijgen wat hij wenst. Hij vraagt onze hulp daarbij. En we helpen hem door hem te laten zien dat we in vrede zijn omdat we juist niet investeren in uiterlijke dingen en gebeurtenissen. Onze gift aan hem heeft de vorm van een handeling, maar het werkelijke geschenk is onze demonstratie dat we vrij zijn van elke investering in de wereld.

Uiteraard is het niet de bedoeling dat we in de vorm iets doen wat onszelf of anderen zou kunnen schaden. Verderop in het Tekstboek maakt Jezus dit duidelijk: 'Ik heb gezegd dat als een broeder iets dwaas van jou vraagt, dat te doen. Maar vergewis je ervan dat dit niet betekent iets dwaas doen wat hem of jou zou kwetsen, want wat de een kwetst zal ook de ander kwetsen' (T16.I.6:4-5).

Verder is het woord 'aandringen' van belang: 'Alleen al het feit dat hij tje broeder] aandringt zou voor jou een teken moeten zijn dat hij gelooft dat de verlossing daarin ligt' (zie alinea 2). Het gaat dus niet om het verzoek zelf, maar om het feit dat de ander erop aandringt dat jij aan zijn verzoek voldoet. Dat wijst erop dat hij in feite om iets anders vraagt, iets wat hij dringend nodig heeft.

Ten slotte: de hulp die we anderen bieden is hulp die we zelf nodig hebben: 'ieder verzoek van een broeder is voor jou bestemd'. Als we zijn verzoek afwijzen, verarmen we niet alleen hem, maar ook onszelf. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

5. Verlossing is bestemd voor de denkgeest, en ze wordt verkregen door middel van vrede. Dit is het enige wat kan worden verlost, en de enige manier waarop dat kan. Elke reactie anders dan liefde ontstaat uit een verwarring over het ‘hoe’ en ‘wat’ van verlossing, en dit is het enige antwoord. Verlies dit nooit uit het oog, en sta jezelf nooit toe te geloven, al was het maar voor even, dat er een ander antwoord is. Want dan zul je jezelf ongetwijfeld onder de armen scharen, die niet begrijpen dat ze in overvloed leven en dat hun verlossing gekomen is.

 

In plaats van te proberen ons ego te verlossen door middel van aanval, zouden we moeten proberen onze denkgeest te verlossen door middel van vrede. Dat zal nooit lukken als we het ego blijven beschermen. Dan blijven we ons leeg, gebrekkig en behoeftig voelen kortom: arm. De enige manier om vrede te vinden is door liefdevol uit te reiken naar onze broeders.

Dit is zo essentieel op onze weg naar huis, dat Jezus ons aanspoort om dit nooit te vergeten: 'Verlies dit nooit uit het oog, en sta jezelf nooit toe te geloven, al was het maar voor even, dat er een ander antwoord is'.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

6. Je met het ego vereenzelvigen is jezelf aanvallen en verarmen. Dat is de reden waarom ieder die zich met het ego vereenzelvigt zich misdeeld voelt. Wat hij dan ervaart is woede of depressiviteit, want wat hij gedaan heeft was Zelf-liefde ruilen voor zelfhaat, waardoor hij bang werd voor zichzelf. Dit beseft hij niet. Zelfs al is hij zich ten volle van de angst bewust, dan nog ziet hij niet dat zijn eigen vereenzelviging met zijn ego de bron daarvan is, en hij probeert die steeds te hanteren door een of ander krankzinnig soort ‘schikking’ met de wereld te treffen. Hij ziet die wereld steeds als buiten zichzelf, want dat is van doorslaggevend belang voor zijn regeling. Hij beseft niet dat hij deze wereld maakt, want buiten hem is er geen wereld.

 

Wij denken dat er buiten ons een wereld is die tegen onze wensen ingaat en ons bang maakt. Om deze angst te overwinnen proberen we een 'schikking' met de wereld te treffen. We nemen aan dat onze angst zal verdwijnen, als deze schikking aan onze wensen voldoet.

Wat we ons niet realiseren is dat we zelf de wereld maken. In onze droom maken we alle structuren en vormen en interpreteren deze zoals we willen. De wereld is dus een gevolg, en kan niet de oorzaak zijn van onze angst. Onze angst komt voort uit onze identificatie met heit ego; uit onze wanhopige pogingen om een liefdeloos zelfbeeld te beschermen. Geloven dat we dit zelfbeeld het ego zijn, leidt tot het gevoel arm en misdeeld te zijn. En uiteindelijk leidt het tot zelfhaat.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

7. Als alleen de liefdevolle gedachten van Gods Zoon de werkelijkheid van de wereld uitmaken, moet de werkelijke wereld zich wel in zijn denkgeest bevinden. Ook zijn krankzinnige gedachten moeten zich in zijn denkgeest bevinden, maar een innerlijk conflict van die omvang kan hij niet verdragen. Een gespleten denkgeest verkeert in gevaar, en het inzicht dat hij binnen zichzelf totaal tegengestelde gedachten omvat, is ondraaglijk. Daarom projecteert de denkgeest de splitsing en niet de werkelijkheid. Alles wat je als buitenwereld waarneemt is niets anders dan jouw poging je vereenzelviging met het ego in stand te houden, want iedereen gelooft dat vereenzelviging verlossing betekent. Maar ga eens na wat er is gebeurd, want gedachten hebben wel degelijk gevolgen voor de denker. Je bent in onmin geraakt met de wereld zoals jij die waarneemt, omdat je meent dat ze jou vijandig is gezind. Dit is een noodzakelijk gevolg van wat je hebt gedaan. Jij hebt wat vijandig staat tegenover wat zich vanbinnen bevindt naar buiten toe geprojecteerd, en daarom moet je het wel op deze wijze waarnemen. Dat is de reden waarom je dient te beseffen dat jouw haat zich in jouw denkgeest bevindt en niet daarbuiten, voor je die kwijt kunt raken; en waarom je die kwijt moet raken, voor je de wereld kunt waarnemen zoals ze werkelijk is.

 

Dit is een uitermate belangrijke verklaring over projectie, die overeenkomt met die in 'Het ongelooflijke geloof' (T7.VIII.3.). Onze denkgeest bevat twee soorten gedachten: liefdevolle gedachten, die als Gods Zoon natuurlijk voor ons zijn, en gedachten die daar vijandig tegenover staan gedachten van haat. Deze haatgedachten zijn niet gerelateerd aan het ego, ze zijn het ego. Het ego is haat.

De aanwezigheid van deze haat in ons is onverdraaglijk. Het is zo tegengesteld aan onze ware, liefdevolle natuur dat we dit innerlijk conflict niet kunnen verdragen. De enige oplossing is dus om de haat naar buiten te projecteren. Als we daarna naar binnen kijken zien we alleen nog liefdevolle gedachten. We lijken nu alleen nog maar goed en goedbedoelend te zijn, terwijl we buiten ons een angstaanjagende wereld zien, vol zonde, conflict en geweld. Maar de haat die vanuit de wereld op ons af lijkt te komen, de haat die zo tegenstrijdig is met onze zuivere, liefdevolle natuur, de haat die ons zoveel angst bezorgt, is onze eigen haat. Hoewel het lijkt alsof we hem buiten onszelf zien, bevindt hij zich nog steeds binnenin ons.

We denken dat we de haat projecteren om eraan te ontsnappen, maar in werkelijkheid projecteren we hem om hem te kunnen houden: 'Alles wat je als buitenwereld waarneemt is niets anders dan jouw poging je vereenzelviging met het ego in stand te houden'. We willen geloven dat de haat zich buiten ons bevindt; daarom geloven we ook dat vereenzelviging met het denksysteem van het ego dat de projectie in stand houdt onze verlossing is. We kunnen de haat echter alleen kwijtraken wanneer we hem zien waar hij is: in onze eigen denkgeest.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

8. Ik heb eerder gezegd dat God de wereld zozeer heeft liefgehad dat Hij haar aan Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven. God heeft de werkelijke wereld wel degelijk lief, en zij die haar werkelijkheid waarnemen, kunnen de wereld van de dood niet zien. Want de dood behoort niet tot de werkelijke wereld, waarin alles het eeuwige weerspiegelt. God heeft je de werkelijke wereld gegeven in ruil voor die welke jij vanuit jouw gespleten denkgeest hebt gemaakt, en die het symbool is van de dood. Want als jij je werkelijk van Gods Denkgeest kon afscheiden, zou je sterven.

 

God heeft ons de werkelijke wereld gegeven. De wereld die wij zien is een wereld waarin we afgescheiden zijn van God. Want als ik om me heen kijk, zie ik God nergens. Het goede nieuws is dat we deze wereld niet hoeven te zien. Net zoals onze haatgedachten ons de fysieke wereld laten zien, laten onze liefdevolle gedachten ons de werkelijke wereld zien. En als we onze haat onder ogen zien en loslaten, is de werkelijke wereld het enige wat we nog zullen zien. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

9. De wereld die jij waarneemt is een wereld van afscheiding. Misschien ben je bereid zelfs de dood te aanvaarden om je Vader te kunnen verloochenen. Zo heeft Hij het echter niet gewild, en dus is het niet zo. Je kunt nog steeds niet met jouw wil ingaan tegen Hem, en dat is de reden waarom je geen controle hebt over de wereld die jij hebt gemaakt. Het is niet een wereld van de wil, omdat ze geregeerd wordt door het verlangen anders te zijn dan God, en dat verlangen is geen wil. De wereld die jij hebt gemaakt is dan ook volslagen chaotisch, en wordt geregeerd door willekeurige en zinloze ‘wetten’ en is gespeend van elk soort betekenis. Want ze is gemaakt uit wat jij niet wilt en vanuit je denkgeest geprojecteerd omdat je er bang voor bent. Toch bestaat deze wereld alleen in de denkgeest van haar maker, tezamen met diens werkelijke verlossing. Geloof niet dat ze zich buiten jou bevindt, want alleen door in te zien waar ze is, zul je er controle over krijgen. Want je hebt wel degelijk controle over je denkgeest, aangezien de denkgeest het mechanisme voor beslissingen is.

 

In alinea 7 zagen we dat er twee soorten gedachten zijn: liefdevolle en haatdragende. We houden de eerste en projecteren de andere. Deze alinea geeft hier een aanvulling op.

De liefdevolle gedachten vertegenwoordigen onze ware wil, wat ook Gods Wil is. De haatgedachten zijn niet wat we werkelijk willen. We ondersteunen ze niet van harte en staan er nooit volledig achter. In feite willen we ze niet. Maar ze zijn waar de wereld van gemaakt is. Met andere woorden: het is een wereld zonder echte wil, en daarmee zonder controle, orde, wettigheid en betekenis. Ja, er zijn fysieke wetten; en ja, alle klokken lopen min of meer gelijk. Maar op het niveau dat er werkelijk toe doet, het niveau van rechtvaardigheid, innerlijke gezondheid, zinvolheid en onderlinge saamhorigheid is het hier één grote, waanzinnige chaos. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

10. Als jij inziet dat elke aanval die je waarneemt zich in jouw eigen denkgeest bevindt en nergens anders, heb je eindelijk de bron ervan gelokaliseerd, en waar die begint moet die ook eindigen. Want op diezelfde plaats ligt ook de verlossing. Daar is het altaar van God, waar Christus verwijlt. Je hebt het altaar wel ontwijd, maar niet de wereld. Toch heeft Christus voor jou de Verzoening op het altaar gelegd. Breng je waarnemingen van de wereld naar dit altaar, want het is het altaar gewijd aan de waarheid. Daar zul je zien dat je visie veranderd is, en daar zul je leren waarlijk te zien. Vanaf deze plaats, waar God en Zijn Zoon in vrede vertoeven en waar jij welkom bent, zul je in vrede uitzien en de wereld naar waarheid aanschouwen. Maar om die plaats te vinden, moet jij je investering in de wereld zoals jij die projecteert opgeven, door de Heilige Geest toe te staan de werkelijke wereld vanaf het altaar van God tot jou uit te breiden.

 

De laatste alinea's van deze paragraaf bieden ons een bredere context voor de voorgaande bespreking van onze investering in de wereld. Als we erop aandringen dat de wereld ons goed behandelt, hebben we de innerlijke oorzaak van onze angst aanval naar buiten geprojecteerd, waardoor deze nu van buitenaf op ons af lijkt te komen. Om ervoor te zorgen dat de wereld ons behandelt zoals wij dat willen, lijkt de enige oplossing te zijn dat we een deal met haar sluiten.

Deze alinea biedt ons echter de enige werkelijke oplossing: onze investering in de wereld terugtrekken door onze projecties uit haar terug te trekken en weer te erkennen in onze denkgeest. We moeten ons realiseren dat elke aanval die we in de wereld zien 'zich in jouw eigen denkgeest bevindt en nergens anders'. Niet sommige aanvallen, maar elke aanval. Het is onze eigen haat, naar buiten geprojecteerd. Hij heeft onze denkgeest nooit verlaten.

Zie hem op het altaar in de denkgeest, waar hij al die tijd is geweest en het altaar heeft ontwijd. Maar naast de haat ligt de Verzoening, de correctie van al onze vergissingen, inclusief de oorspronkelijke vergissing van onze afscheiding van God. Hier, op dit altaar, zal de Verzoening onze haat wegschijnen. Als we ze naast elkaar kunnen zien, zal slechts één van hen overblijven.

Alleen de liefde blijft. En vanuit die liefde kijken we uit op de werkelijke wereld, de wereld die uitsluitend bestaat uit de liefdevolle gedachten van de Zoon van God. 

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

 

OEFENING

Hoe geven we invulling aan de verklaringen in deze paragraaf?
De eerste stap is de beslissing dat we op deze manier
willen leren. Iets in ons wil absoluut met liefde reageren op haat. Iets in ons wil af van het 'oog-om-oog, tand-om-tand' van de wereld en op een betere manier reageren. Iets in ons weet dat Jezus ons een weg wijst die ons voorbij de gevangenismuren van het ego leidt en dat we die weg willen gaan.
De volgende stap bestaat uit oefenen met gebeurtenissen en situaties waarin iemand
erop aandringt om iets voor hem of haar te doen en jij je daartegen verzet.


Werk dat als volgt schriftelijk uit:
1. Beschrijf in het kort de situatie
2. Onderzoek je investering in deze situatie. Wat verdedig je? Welk uiterlijk ding mag beslist
niet van je worden afgepakt?
3. Wat heeft dit ding jou gegeven? Heeft het je alles gegeven waar je naar verlangt, of ben
je, door eraan vast te houden, iemand die 'het glanzen van een kiezelsteen aanziet voor goud, en een hoop sneeuw heeft opgeslagen die schittert als zilver' (T28.III.7:2)? Heeft je gehechtheid eraan je werkelijk rijker of blijvend gelukkig gemaakt?

4. Kijk nu wat zorgvuldiger naar je investering. Kun je zien dat je je ego aan het beschermen bent? Op welke manier doe je dat?

5. Realiseer je dat het beschermen van je ego en je vereenzelviging daarmee jou in werkelijkheid armer maakt, omdat het je berooft van de vrede van God, en Zelf-liefde ruilt voor zelfhaat (alinea 6). Het ego is een zelfbeeld van haat en leidt ertoe datje jezelf gaat haten. Hoe voelt het om aan dit onbeduidende, uiterlijke ding, deze waardeloze kiezelsteen of smeltende hoop sneeuw vast te houden?

6. Probeer je te realiseren dat je deze investering eigenlijk niet wilt; dat je beter af bent zonder. Zeg tegen jezelf: Ik geef deze verkeerde investering op. Ik bevrijd mezelf van zijn ketenen. Ik kies voor een investering die meer oplevert dan deze.

7. Denk nu aan je broeder die het 'ongehoorde' verzoek tot je richtte en realiseer je dat hij dit vroeg omdat hij zich niet bewust is van zijn innerlijke armoede. Net als jij probeert hij zijn gemis op te vullen met uiterlijke dingen.

8. Zeg tegen jezelf: [Naam] vraagt om werkelijke gaven, niet om een vergroting van zijn armoede.

9. Realiseer je dat 'ieder verzoek van een broeder voor jou is bestemd' (T12.III.4:3) en dat je, als je reageert met liefde, deze liefde aan jezelf geeft. Zeg: Niets kan van mij worden gevraagd. Alles, ook dit, wordt gevraagd voor mij. Ik ben de enige die dit verzoek tot iets ongehoords heeft gemaakt.

10. Stel je dan voor dat je je broeder geeft waar hij om heeft gevraagd, maar zorg ervoor dat je zeker weet dat je het om de juiste reden doet. Doe het niet uit martelaarschap of om de vrede te herstellen. Doe het niet als een bewijs van je morele superioriteit. Doe het niet vanuit een gevoel van verplichting. Doe het omdat het niet van belang is. Doe het om je broeder de weg te wijzen uit de gevangenis — de gevangenis van zijn investering in de wereld. Doe het omdat alleen vrijheid voor je broeder en jezelf van belang is.

11. Of je in de praktijk aan je broeders verzoek voldoet hangt af van de vraag of het haalbaar, en uitvoerbaar is en niemand beschadigt (zie Toelichting bij alinea 4 en T16.I.6:4-5). Als het gedaan kan worden, zeg dan in gedachten tegen je broeder: Mijn werkelijk geschenk aan jou is het wijzen van een betere weg: vrijheid in plaats van investeren in de wereld. Hiermee bevrijd ik ons beiden uit de gevangenis van werkelijke armoede. 

(Toelichtingen door Robert Perry)