Hoofdstuk 24
Het doel van speciaalheid
III. De vergeving van speciaalheid
1. Vergeving is het einde van speciaalheid. Alleen illusies kunnen worden vergeven, en dan verdwijnen ze. Vergeving is de bevrijding van alle illusies, en daarom is het onmogelijk slechts ten dele te vergeven. Niemand die zich aan een enkele illusie vastklampt, kan zichzelf als zondeloos zien, want hij bewaart voor zichzelf één vergissing als nog immer aantrekkelijk. En dus noemt hij die ‘onvergeeflijk’, en maakt die tot zonde. Hoe kan hij zijn vergeving dan ten volle geven, als hij die niet voor zichzelf ontvangen wil? Want het staat vast dat hij ze ten volle ontvangen zou op het moment dat hij ze zo gegeven heeft. Aldus zou zijn geheime schuld verdwijnen, vergeven door hemzelf.
Speciaalheid is een illusie, die door vergeving verdwijnt. We moeten dan wel alle illusies vergeven, want zolang we er ook maar één vasthouden — één 'onvergeeflijke' daad van een broeder — blijven we zonde en dus afscheiding zien. Daarmee ontzeggen we onszelf de totale vergeving, die we zouden ontvangen wanneer we haar onze broeders zouden schenken.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. Welke vorm van speciaalheid je ook koestert, jij hebt zonde gemaakt. Ongeschonden houdt ze stand, hevig verdedigd tegen de Wil van God met heel je povere macht. En zo staat ze tegenover jouzelf, als jouw vijand, niet die van God. Zo lijkt ze jou van God af te splitsen, en je als haar verdediger van Hem af te zonderen. Jij wilt beschermen wat God niet geschapen heeft. En toch heeft deze afgod die jou macht lijkt te geven, jou die juist ontnomen. Want jij hebt daaraan je broeders geboorterecht gegeven, en hem alleen en zonder vergeving achtergelaten, met jezelf in zonde aan zijn zijde, beiden in ellende, voor de afgod die jullie niet verlossen kan.
Het doel van speciaalheid en zonde is ons afgescheiden te houden van God, door te 'bewijzen' dat de afscheiding werkelijk is, en dat we God dus hebben overwonnen. Deze schijnbare macht heeft onze werkelijke macht echter geblokkeerd. We lijken ons geboorterecht — onze volmaakte Eenheid — verspeeld te hebben, en genoegen te nemen met de ellende die veroorzaakt wordt door een 'afgod die ons niet kan verlossen'.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Jij bent niet degene die zo kwetsbaar is, en zo vatbaar voor een aanval dat een simpel woord, een beetje gefluister dat jou niet bevalt, een omstandigheid die jou niet uitkomt of een gebeurtenis die jij niet voorzag, je wereld ondersteboven gooit en in chaos stort. De waarheid is niet broos. Illusies laten haar volkomen onbewogen en ongestoord. Speciaalheid is echter niet de waarheid in jou. Die kan door om het even wat uit het lood worden geslagen. Wat op niets rust kan nooit stabiel zijn. Hoe omvangrijk en opgeblazen ze ook lijkt, ze moet met ieder briesje wel schommelen, draaien en rondtuimelen.
Waarom is ons gevoel van eigenwaarde zo ongelooflijk kwetsbaar? Een simpel woord, een zacht gefluister, kan onze wereld op z'n kop zetten en ons van streek maken. In deze alinea legt Jezus uit waarom dat zo is. Het is niet ons ware Zelf dat kwetsbaar is, maar het illusoire zelf dat zijn kracht ontleent aan speciaalheid. En als deze speciaalheid wordt aangevallen of onderuit wordt gehaaid, ervaart dit zelf zijn werkelijke zwakheid.
Toepassing: Een visualisatie.
Zie je speciaalheid als een enorm granieten blok van zo'n twee meter hoog.
Het lijkt tijdloos en onaantastbaar sterk.
In het blok zijn vormen en letters gekerfd, die aangeven hoe speciaal je bent.
Je kijkt er met grote bewondering naar.
Dan zie je hoe een zacht briesje het blok een beetje heen en weer beweegt.
Je slaat je armen om het blok heen en probeert de beweging tegen te houden.
Maar dat lukt niet. Het blok beweegt steeds méér, en ineens voel je dat het helemaal geen granieten blok is, maar een hoop in elkaar gefrommeld papier, dat geen acht ton weegt, maar acht ons.
Het zachte briesje is voldoende om het weg te blazen, hoe krampachtig je het ook probeert vast te houden.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Zonder fundament is niets vast. Zou God Zijn Zoon in een dergelijke staat hebben gelaten, waar veiligheid geen betekenis heeft? Nee, Zijn Zoon is veilig, want hij steunt op Hem. Het is jouw speciaalheid die wordt aangevallen door alles wat loopt en adem heeft, kruipt of sluipt, of ook maar enigszins leeft. Niets is veilig voor haar aanval, en zijzelf is veilig voor niets. Ze zal voor eeuwig en altijd geen vergeving kennen, want dát is wat ze is: een geheime gelofte dat wat God voor jou wil nooit zal plaatsvinden, en dat jij je voor altijd zult verzetten tegen Zijn Wil. Ook is het niet mogelijk dat die twee ooit hetzelfde kunnen zijn, zolang speciaalheid als een vlammend zwaard des doods tussen ze in staat, en ze tot vijanden maakt.
Is het niet waar dat onze eigenwaarde lijkt te worden aangevallen 'door alles wat loopt en adem heeft, kruipt of sluipt, of ook maar enigszins leeft'? En is het logisch dat God ons zo instabiel en onzeker heeft geschapen? Nee, dat is niet zijn Wil en dat heeft Hij niet gedaan. Hij heeft ons eeuwig veilig geschapen, rustend in Hem. Het is onze speciaalheid die zo onveilig is, om de simpele reden dat ze niet waar is.
Toepassing: Realiseer je dat je speciaalheid een geheime gelofte is (van het ego aan zichzelf) dat je nooit meer één zult zijn met God. Zie jezelf als Adam buiten de tuin van Eden, verlangend om deze weer binnen te gaan. Maar bij de ingang van de tuin staat een vlammend zwaard dat jouw terugkeer verhindert. Maar dit vlammend zwaard is niet van God, het is je eigen speciaalheid.
Zeg tegen jezelf:
Ik ben niet onveilig,
mijn speciaalheid is dat,
omdat ze niet waar is.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. God vraagt om jouw vergeving. Hij wil niet dat enige afscheiding, als een vreemde wil, oprijst tussen wat Hij voor jou wil en wat jij wilt. Ze zijn hetzelfde, want niet Een van beiden wil speciaalheid. Hoe kunnen Ze de dood van de liefde zélf willen? Ze zijn echter niet bij machte een aanval op illusies te doen. Zij zijn geen lichaam; als één Denkgeest wachten Ze tot alle illusies bij Hen gebracht en achtergelaten worden. Verlossing tart zelfs niet de dood. En God Zelf, die weet dat de dood niet jouw wil is, kan niet anders dan zeggen: ‘Uw wil geschiede,’ omdat jij denkt dat die dat wel is.
Onze wil en de Wil van God zijn hetzelfde. God en wij willen gewoon samen zijn, dat is alles. We willen geen speciaalheid, want speciaalheid is de dood van de liefde, en liefde is wat we de meeste waarde toekennen. Buiten de tijd wachten Gods Wil en de onze als één Denkgeest tot we al onze illusies naar hen toebrengen, zodat ze ongedaan kunnen worden gemaakt. Ze wachten alleen maar, ze vallen onze illusies niet aan. Daarom zegt 'God Zelf, die weet dat de dood niet jouw wil is: "Uw wil geschiede", omdat jij denkt dat die dat wél is'. Dit is bijzonder, omdat wij in onze gehechtheid aan speciaalheid juist weigeren om te zeggen: 'Uw wil geschiede', ook al is Gods Wil voor ons alleen geluk en eeuwig leven. Maar God weet dat we uiteindelijk zullen terugkeren naar onze ware wil, die eeuwig leven wenst in plaats van de dood.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. Vergeef de grote Schepper van het universum – de Bron van leven, liefde en heiligheid, de volmaakte Vader van een volmaakte Zoon – jouw illusies van je speciaalheid. Dit is de hel die jij als je thuis verkoos. Hij heeft die niet voor jou gekozen. Vraag niet dat Hij hier binnentreedt. Voor liefde en verlossing is de weg versperd. Maar als jij je broeder wilt bevrijden uit de diepten van de hel, heb je Hem vergeven wiens Wil het is dat jij voor eeuwig in de armen van de vrede rust, in volmaakte veiligheid, zonder de heetgebakerdheid en kwaadaardigheid van één enkele gedachte van speciaalheid die jouw rust verstoort. Vergeef de Hoogheilige de speciaalheid die Hij niet kon geven, en die jij in plaats daarvan hebt gemaakt.
Deze alinea keert terug naar 'De angst voor verlossing' (T13.III), waar Jezus ons vertelt dat de afscheiding begon toen we God vroegen om ons specialer te maken dan de rest van onze broeders. Maar toen Hij weigerde, omdat Hij ons als één en hetzelfde geschapen heeft, keerden we Hem de rug toe en maakten een wereld waarin we wél speciaal konden zijn. Dit blijkt echter een nachtmerrie te zijn. Maar in plaats van toe te geven dat we een verkeerde keuze hebben gemaakt, geven we God de schuld: als Hij ons speciaal had gemaakt, zouden we gelukkig zijn geweest. We moeten God vergeven door in te zien dat Hij 'gelijk heeft', dat speciaalheid ons ongelukkig maakt, terwijl Hij wil 'dat jij voor eeuwig in de armen van de vrede rust, in volmaakte veiligheid, zonder de heetgebakerdheid en kwaadaardigheid van één enkele gedachte van speciaalheid die jouw rust verstoort'.
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Zij die speciaal zijn, zijn allen in slaap, omgeven door een wereld van lieflijkheid die ze niet zien. Vrijheid, vrede en vreugde staan hier, naast de baar waarop ze slapen, en roepen hen toe tevoorschijn te komen en uit de droom des doods te ontwaken. Maar zij horen niets. Ze zijn verzonken in dromen van speciaalheid. Ze haten de roep die hen wekken wil, en vervloeken God omdat Hij hun droom niet tot werkelijkheid heeft gemaakt. Vervloek God en sterf, maar niet door de hand van Hem die de dood niet heeft gemaakt, maar enkel in de droom. Open je ogen een beetje; zie de verlosser die God jou gegeven heeft, opdat je hem zou kunnen zien en hem zijn geboorterecht terug zou kunnen geven. Het is het jouwe.
Wij die speciaal zijn, slapen, ieder van ons op onze eigen baar. Een baar is een onderstel voor een doodskist, maar we zijn niet dood, we zijn verzonken in dromen van dood, dromen van speciaalheid. We zijn zeer gehecht aan deze dromen, ondanks het feit dat we omringd zijn door een paradijs van vrijheid, vrede en vreugde. Ze roepen ons op om te ontwaken, en je zou denken dat we, als antwoord op zo'n oproep, maar al te graag wakker zouden worden uit onze nachtmerrie. Maar dat doen we niet. We haten deze oproep, omdat hij haaks op ons verlangen naar speciaalheid staat. En we vervloeken God omdat Hij onze droom niet werkelijk maakt. Wanneer we bereid zijn om onze ogen 'een beetje' te openen, zullen we onze verlosser zien: de broeder die we vergeven door hem het geboorterecht van onschuld terug te geven, dat we door onze projectie van schuld van hem gestolen hadden. En door dit aan hem terug te geven, geven we het terug aan onszelf.
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. De slaven van de speciaalheid zullen alsnog vrij zijn. Dat is de Wil van God en van Zijn Zoon. Zou God Zichzelf tot hel en verdoemenis veroordelen? En wil jij dat dit met jouw verlosser geschiedt? Vanuit hem roept God jou op je met Zijn Wil te verbinden om jullie beiden te verlossen uit de hel. Kijk naar het teken van de spijkers op zijn handen, die hij uitgestoken houdt voor jouw vergeving. God vraagt jouw genade voor Zijn Zoon en voor Zichzelf. Wijs Hen niet af. Ze vragen je slechts dat jouw wil geschiedt. Ze zoeken jouw liefde opdat jij jezelf zou kunnen liefhebben. Heb niet je speciaalheid lief in plaats van Hen. Het teken van de spijkers staat evengoed in jouw handen gedrukt. Vergeef je Vader dat het niet Zijn Wil was dat jij gekruisigd werd.
'Het teken van de spijkers' symboliseert de kruisiging van Gods Zoon. Door onze broeders te veroordelen en hen verantwoordelijk te stellen voor onze onvrede, hebben we hen én onszelf gekruisigd. Maar dit is niet 'de Wil van God en van Zijn Zoon'. Gods Wil, die de onze is, is genade; liefde in plaats van speciaalheid. Laten we onze Vader vergeven door in te zien dat Hij niet wil dat we lijden, en daarom weigert ons speciaal te maken.
(Toelichtingen door Robert Perry)