4.   Wat zijn de eigenschappen van Gods leraren?

VII. Vrijgevigheid

 

1. De term vrijgevigheid heeft voor de leraar van God een bijzondere betekenis. Het is niet de gebruikelijke betekenis van het woord, het is in feite een betekenis die geleerd, en wel heel zorgvuldig geleerd moet worden. Zoals alle andere eigenschappen van Gods leraren berust ook deze uiteindelijk op vertrouwen, want zonder vertrouwen kan niemand in de ware zin van het woord vrijgevig zijn. Voor de wereld betekent vrijgevigheid ‘weggeven’ in de zin van ‘opgeven’. Voor de leraren van God betekent het weggeven om te kunnen behouden. Dit wordt door heel het tekst- en werkboek heen benadrukt, maar het is voor het denken van de wereld wellicht meer wezensvreemd dan veel van de andere ideeën uit onze leerstof. Zijn grotere vreemdheid ligt louter in het onmiskenbare feit dat het het denken van de wereld omkeert. Op de duidelijkst mogelijke manier en op het eenvoudigste niveau betekent het woord voor de leraren van God precies het tegenovergestelde als voor de wereld.

 

2. De leraar van God is vrijgevig uit Zelfbelang. Dit verwijst echter niet naar het zelf waar de wereld van spreekt. De leraar van God wil niets wat hij niet kan weggeven, omdat hij beseft dat het voor hem per definitie waardeloos zou zijn. Waarvoor zou hij het willen? Hij kan er alleen door verliezen. Hij kan er niets bij winnen. Daarom zoekt hij niet naar wat hij alleen kan behouden, want dat is een garantie voor verlies. Hij wil niet lijden. Waarom zou hij zich van pijn verzekeren? Maar hij wil wel voor zichzelf alle dingen behouden die van God afkomstig zijn en daarom bestemd zijn voor Zijn Zoon. Dat zijn de dingen die hem toebehoren. Deze kan hij weggeven in ware vrijgevigheid, waardoor hij ze voor eeuwig voor zichzelf veiligstelt.