Hoofdstuk 24
Het doel van speciaalheid
VII. De ontmoetingsplaats
1. Hoe bitter verdedigt eenieder die aan deze wereld is gekluisterd de speciaalheid waarvan hij wenst dat ze de waarheid is! Zijn wens is wet voor hem, en hij gehoorzaamt. Niets wat zijn speciaalheid eist houdt hij achter. Niets wat ze nodig heeft ontzegt hij aan wat hij liefheeft. En wanneer ze hem roept, hoort hij geen andere Stem. Geen inspanning te groot, geen uitgave te veel, en geen prijs te hoog om zijn speciaalheid te behoeden voor de minste blijk van minachting, de meest subtiele aanval, een gefluisterde twijfel, een zweem van dreiging of wat dan ook, uitgezonderd de diepste eerbied. Dit is jouw zoon, door jou geliefd zoals jij bij je Vader geliefd bent. Ze staat echter op de plaats van jouw scheppingen, die werkelijk je zoon zijn, zodat jij het Vaderschap van God kunt delen, en het Hem niet ontstelen hoeft. Wat is deze zoon die jij gemaakt hebt om jou tot kracht te zijn? Wat is dit kind van de aarde dat zo met liefde wordt overstelpt? Wat is deze karikatuur van Gods schepping, die de plaats inneemt van de jouwe? En waar zijn zij dan, nu Gods gastheer een andere zoon gevonden heeft die hij boven hen verkiest?
Wij behandelen onze speciaalheid zoals een toegewijde vader zijn verwende zoon behandelt. Niets van wat dit kind eist weigeren we te geven. Niets wat het nodig denkt te hebben ontzeggen we hem. En als het roept laten we alles vallen waar we mee bezig zijn en horen we niets anders meer, zelfs niet als God Zelf ons zou roepen. 'Geen inspanning te groot, geen uitgave te veel, en geen prijs te hoog' om deze veeleisende prins te behoeden voor zelfs de geringste respectloze opmerking, want alleen de diepste eerbied voldoet.
Het probleem is dat dit een denkbeeldige zoon is. Hij bestaat alleen als een fantasie in onze denkgeest. En het ergste is dat we een werkelijke zoon hebben, die we zo verwaarloosd hebben dat we zelfs vergeten zijn dat hij bestaat. Deze werkelijke zoon zijn onze scheppingen in de Hemel. Als deze situatie zich in de wereld zou voordoen — als iemand zijn echte kind zou vergeten, omdat hij verliefd is geworden op een denkbeeldig kind — zouden we dit als volslagen waanzin beschouwen. Maar dit is exact de situatie waarin we ons bevinden.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. De Godsherinnering straalt niet alléén. Wat zich in jouw broeder bevindt, bevat nog steeds heel de schepping, al wat geschapen is en wat schept, wat geboren en nog ongeboren is, wat nog in het verschiet ligt en wat klaarblijkelijk voorbij is gegaan. Wat zich in hem bevindt is onveranderlijk, en jouw onveranderlijkheid wordt herkend door dit te erkennen. De heiligheid in jou behoort hem toe. En door die in hem te zien keert ze naar jou terug. Alle huldeblijken die jij speciaalheid hebt geschonken, komen hem toe, en keren zo naar jou terug. Alle liefde en zorg, de krachtige bescherming, de gedachte overdag en ‘s nachts, de diepe bekommernis, en de sterke overtuiging dat jij dit bent, horen hem toe. Er is niets wat jij speciaalheid hebt gegeven, dat hem niet toekomt. En er is niets wat hem toekomt, dat niet ook toekomt aan jou.
De herinnering van God straalt niet alleen in onze broeder, maar in de hele schepping; in alles wat ooit geschapen is en nog geschapen zal worden. We hoeven alleen maar naar hem te kijken, naar zijn eeuwige heiligheid, en we zullen dit alles in onszelf zien.
Toepassing: In de laatste zinnen verklaart Jezus dat wat we aan onze speciaalheid geven niet alleen aan onze scheppingen toebehoort, maar ook aan onze broeder.
Kies iemand in je leven en herhaal aandachtig de volgende zinnen:
Alle huldeblijken die ik mijn speciaalheid hebt geschonken, komen [naam] toe.
Alle liefde en zorg die ik mijn speciaalheid hebt geschonken, komen [naam] toe.
De krachtige bescherming die ik mijn speciaalheid hebt geschonken, komen [naam] toe.
Alle gedachten overdag en 's nachts die ik mijn speciaalheid hebt geschonken, komen [naam] toe.
De diepe bekommernis die ik mijn speciaalheid hebt geschonken, komen [naam] toe.
Er is niets wat ik speciaalheid heb gegeven, dat [naam] niet toekomt.
En er is niets wat hem toekomt, dat niet ook toekomt aan mij.
Want alles wat ik [naam] heb geschonken, keert naar mij terug.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Hoe kun jij jouw waarde kennen, zolang speciaalheid in plaats daarvan aanspraak op jou maakt? Hoe kun je nalaten die te kennen in jouw broeders heiligheid? Probeer niet je speciaalheid tot waarheid te maken, want als ze dat was zou jij zonder meer verloren zijn. Wees eerder dankbaar dat het jou gegeven is zijn heiligheid te zien omdat ze de waarheid is. En wat waar is in hem, moet even waar zijn in jou.
Wij doen onze uiterste best om onze speciaalheid tot waarheid te maken, in de vaste overtuiging dat we op die manier een gevoel van eigenwaarde kunnen verwerven. Maar alleen de heiligheid van onze broeder is de waarheid, en door dat te erkennen zullen we werkelijk het gevoel hebben waardevol te zijn.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Stel jezelf deze vraag: kun jij de denkgeest beschermen? Het lichaam wel, enigszins; niet tegen de tijd, wel voor een tijd. En veel wat jij meent te behouden en te behoeden, kwets jij. Waarvoor zou je het willen behouden? Want in die keuze ligt zowel zijn wel als zijn wee. Behoud het voor de sier, als lokaas om een andere vis te vangen, om je speciaalheid stijlvoller te huisvesten of om een omlijsting van lieflijkheid te weven rond je haat, en je veroordeelt het tot verval en dood. En als je die bedoeling in het lichaam van je broeder ziet, is dat jouw veroordeling van het jouwe. Weef liever een omlijsting van heiligheid rond hem, opdat de waarheid op hem mag schijnen, en jou veilig mag stellen voor verval.
Door onze pogingen onze speciaalheid te beschermen, proberen we een uitermate fragiel en kwetsbaar beeld te beschermen. Want we verbinden speciaalheid met ons lichaam, en het lichaam is onderhevig aan verval en dood. Wanneer we het lichaam zien als onze identiteit, zijn wij dus onderhevig aan verval en dood. Wanneer we onszelf daarentegen zien als de heilige Zoon van God door deze in onze broeder te zien, stellen we onszelf veilig voor verval.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. Wat de Vader geschapen heeft bewaart Hij veilig. Je kunt het niet beroeren met de valse ideeën die jij hebt gemaakt, omdat het niet door jou werd geschapen. Laat je niet door je dwaze hersenschimmen verschrikken. Wat onsterfelijk is kan niet worden aangevallen; wat slechts tijdelijk is heeft geen gevolg. Alleen het doel dat jij erin ziet heeft betekenis, en als dat waar is, blijft zijn veiligheid gegarandeerd. Zo niet, dan heeft het geen doel, en is het een middel tot niets. Al wat gezien wordt als middel tot de waarheid deelt in haar heiligheid en rust in het licht, even veilig als zijzelf. Dat licht zal ook niet doven wanneer het verdwenen is. Zijn heilige doel verleende het onsterfelijkheid, waardoor weer een licht in de Hemel wordt geplaatst, waar je scheppingen een gave van jou herkennen, ten teken dat je hen niet vergeten bent.
God heeft ons geschapen als Zijn Zoon. Niets wat we doen of wat ons lichaam wordt aangedaan kan dit aantasten. We proberen onszelf ervan te overtuigen dat ons lichaam speciaal is, maar het is volkomen betekenisloos. Alleen het doel dat we erin zien geeft het enige — tijdelijke — betekenis. Wanneer we kiezen voor het doel van speciaalheid, wordt het de weerspiegeling daarvan, het wordt corrupt en zondig. Het veroudert en sterft. Maar we kunnen ook een andere keuze maken. We kunnen ons lichaam in dienst van de Heilige Geest stellen. Dan wordt het een boodschapper van de waarheid. Het vergeeft, en 'als het geen doel meer dient, wordt het terzijde gelegd' (WdII.294.1:7). Het licht van zijn boodschap wordt opgenomen in de Hemel en ais geschenk herkend door onze scheppingen.
(Toelichtingen door Robert Perry)
6. De test voor alles hier op aarde luidt eenvoudig als volgt: ‘Waartoe dient het?’ Het antwoord maakt het tot wat het voor jou is. Het heeft van zichzelf geen betekenis, maar naargelang het doel dat je dient kun jij er werkelijkheid aan verlenen. Hier ben jij, samen ermee, slechts een middel. God is zowel Middel als Doel. In de Hemel zijn middel en doel één, en één met Hem. Dit is de staat van ware schepping, die niet in tijd, maar in de eeuwigheid wordt gevonden. Dit valt aan niemand hier te beschrijven. Ook is er geen enkele manier om te leren wat deze toestand inhoudt. Pas wanneer je aan het leren voorbijgaat naar het Gegevene, pas wanneer je voor jouw scheppingen opnieuw een heilige woning maakt, pas dan wordt het begrepen.
De betekenis die we ervaren in alle objecten en lichamen om ons heen, ligt niet in henzelf, want ze zijn volledig verstoken van betekenis. De betekenis ligt in het doel dat we ze toekennen. Alles in de wereld, inclusief onze eigen activiteiten, is een middel tot het bereiken van een hoger doel, maar in de Hemel zijn middel en doel één. Wanneer God schept is er niet eerst de activiteit van scheppen en dan het ding dat Hij geschapen heeft. Die twee zijn precies hetzelfde. We moeten niet proberen dit te begrijpen, want niemand op aarde heeft het ooit begrepen of zal het ooit begrijpen. Het kan alleen begrepen worden in de Hemel.
(Toelichtingen door Robert Perry)
7. Een medeschepper met de Vader moet een Zoon hebben. Maar die Zoon moet geschapen zijn naar Zijn gelijkenis. Een volmaakt wezen, alomvattend en door alles omvat, waaraan niets toe te voegen en waarvan niets af te nemen valt; niet ontstaan uit omvang, plaats of tijd, en evenmin gehouden aan enig soort beperkingen of onzekerheden. Hier verenigen middel en einddoel zich als één, en kent dit ene ook totaal geen einde. Dit alles is waar, en toch heeft het geen betekenis voor iemand die nog één enkele niet-geleerde les, één enkele gedachte met een doel dat nog onzeker is, of één enkele wens met een verdeeld doelwit in zijn geheugen bewaart.
Hier zien we de enige beschrijving van onze scheppingen in de Cursus. Dit wordt gemakkelijk over het hoofd gezien, omdat de taal ingewikkeld is, en omdat de scheppingen in het enkelvoud worden beschreven als een 'Zoon'. Ik zal proberen deze alinea anders te formuleren om de betekenis ervan duidelijker te maken:
Als je de Zoon van de Vader bent en samen met Hem schept, moet je zelf ook een Zoon hebben, die samen met God door jou geschapen is. En deze Zoon moet geschapen zijn precies zoals je Vader en jij zijn:
'Een volmaakt wezen, alomvattend en door alles omvat, waaraan niets toe te voegen en waarvan niets af te nemen valt; niet ontstaan uit omvang, plaats of tijd, en evenmin gehouden aan enig soort beperkingen of onzekerheden'.
Jij was het middel voor dit volmaakte wezen, maar het middel (jij) en het doel (je Zoon) zijn één, en dit ene kent geen einde. Hoewel dit allemaal volkomen waar is, heeft het geen betekenis voor je zolang je nog niet alle lessen hebt geleerd, zolang je nog één gedachte hebt met een onzeker doel, 'of één enkele wens met een verdeeld doelwit'.
(Toelichtingen door Robert Perry)
8. Deze cursus doet geen poging iets te onderwijzen wat niet makkelijk kan worden geleerd. Zijn niveau gaat het jouwe niet te boven, tenzij om aan te geven dat wat van jou is naar je toe zal komen wanneer jij er gereed voor bent. Hier zijn middel en doel gescheiden omdat ze zo werden gemaakt, en zo worden waargenomen. En daarom behandelen we ze alsof dat ook zo was. Het is van wezenlijk belang in gedachten te houden dat alle waarneming nog steeds op z’n kop staat, tot haar doel is begrepen. Waarneming lijkt geen middel te zijn. En juist dit zorgt ervoor dat moeilijk volledig te vatten is in welke mate ze noodgedwongen afhangt van dat waarvoor jij haar aanziet. Waarneming lijkt jou te onderwijzen wat jij ziet. Toch getuigt ze slechts van wat jij onderwezen hebt. Ze is de uitwendige weergave van een wens; een beeld waarvan jij wilde dat het waar was.
Er worden lange discussies gevoerd over de betekenis van het éénzijn van middel en doel. Maar we moeten dat gewoon loslaten. Een cursus in wonderen probeert ons niet te leren wat ons huidige begrip te boven gaat, maar alleen wat binnen ons bereik ligt. Daarom spreekt hij over middel en doel als afzonderlijke dingen — niet omdat ze dat zijn, maar omdat het voor óns zo is.
Waar Jezus in dit verband steeds weer op terugkomt is waarneming. Waarneming lijkt geen middel te zijn. Ze lijkt geen instrument te zijn dat we gebruiken om een gekozen doel te bereiken. Ze lijkt een feit te zijn. 'Waarneming lijkt jou te onderwijzen wat jij ziet'. Maar de waarheid is dat onze waarneming volledig verandert wanneer we haar gebruiken om een ander doel te dienen.
(Toelichtingen door Robert Perry)
9. Kijk naar jezelf, en je ziet een lichaam. Bekijk dit lichaam in een ander licht, en het ziet er anders uit. En zonder licht lijkt het verdwenen. Toch ben je er gerust op dat het er is, omdat je het nog altijd met je handen kunt voelen en het kunt horen bewegen. Ziehier een beeld waarvan jij wilt dat jij het bent. Het is het middel waarmee jouw wens werkelijkheid wordt. Het verschaft je de ogen waarmee je ernaar kijkt, de handen die het voelen, en de oren waarmee je luistert naar de geluiden die het maakt. Het bewijst jou zijn eigen realiteit.
Hier geeft Jezus ons een oefening:
'Kijk naar jezelf, en je ziet een lichaam.
Bekijk dit lichaam in een ander licht, en het ziet er anders uit.
En zonder licht lijkt het verdwenen.
Toch ben je er gerust op dat het er is, omdat je het nog altijd met je handen kunt voelen en het kunt horen bewegen'.
Oké, dit kunnen we niet betwisten, maar waar gaat het hier om?
Het punt is dat we willen geloven dat het lichaam werkelijk is, omdat het getuigt van de werkelijkheid van de afscheiding. Maar waar is het bewijs van zijn werkelijkheid buiten wat het over zichzelf zegt? Wij verklaren: 'de hallucinatie die ik zie is werkelijk, want ze vertelt me dat dit zo is'. We gebruiken het lichaam en zijn zintuigen om het geloof te versterken dat wij een speciaal en afgescheiden zelf zijn.
(Toelichtingen door Robert Perry)
10. Zo wordt het lichaam gemaakt tot een theorie over jezelf, zonder dat voorzieningen worden getroffen voor bewijsmateriaal van buiten, en zonder ontsnappingsmogelijkheid binnen zijn blikveld. Gezien door zijn eigen ogen ligt zijn koers vast. Het groeit en verderft, bloeit en sterft. En jij kunt jezelf niet los daarvan voorstellen. Je brandmerkt het als zondig en haat zijn daden, want naar jouw oordeel is het slecht. Maar je speciaalheid fluistert: ‘Hier is mijn eigen geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb.’ Zo wordt de ‘zoon’ het middel om zijn ‘vaders’ doel te dienen. Niet identiek, zelfs niet soortgelijk, maar nog steeds een middel om de ‘vader’ te geven wat hij wil. Dat is de parodie op Gods schepping. Want zoals de schepping van Zijn Zoon Hem vreugde schonk, van Zijn Liefde getuigde en Zijn doel deelde, zo getuigt het lichaam van het idee waardoor het is gemaakt, en pleit het voor de realiteit en waarheid daarvan.
Het lichaam is een mythe over onszelf. Het is een van die heilige mythen die niemand in twijfel durft te trekken, vergelijkbaar met de manier waarop in sommige kringen de Bijbel wordt toegepast: 'Hoe weten we dat dit gebeurd is?' Omdat de Bijbel het zegt'. 'Maar hoe weten we dat de Bijbel de waarheid spreekt?' Omdat de Bijbel het zegt'. Het lichaam is de 'geliefde zoon' van het ego. Deze term verwijst naar het bijbelverhaal waarin Jezus door Johannes wordt gedoopt in de Jordaan, en een stem uit de Hemel zegt: 'Dit is mijn geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb' (Mattheus 3:17). Hier is het echter niet Gods Stem die over Zijn Zoon spreekt, maar de stem van de speciaalheid, die verkondigt dat het lichaam zijn uitverkoren instrument is. Zoals Jezus het heilige doel van zijn en onze Vader diende en via deze cursus nog steeds dient — zo dient het lichaam het doel van zijn vader, het ego.
(Toelichtingen door Robert Perry)
11. En zodoende zijn er twee zonen gemaakt, en beide schijnen deze aarde te bewandelen, zonder ontmoetingsplaats en zonder elkaar te treffen. De ene zie jij buiten jezelf: je eigen geliefde zoon. De andere, de Zoon van zijn Vader, rust vanbinnen, binnen jouw broeder zoals hij is in jou. Hun verschil zit niet in hoe ze eruitzien, in waar ze heengaan, en zelfs niet in wat ze doen. Ze hebben een ander doel. Juist dit verbindt hen met hun gelijken, en scheidt elk van hen van alle aspecten met een ander doel. De Zoon van God bewaart Zijn Vaders Wil. De zoon des mensen neemt een wezensvreemde wil waar en wenst dat die zou gelden. En zo is zijn waarneming dienstbaar aan zijn wens door er een schijn van waarheid aan te geven. Toch kan waarneming een ander doel dienen. Ze is alleen aan speciaalheid gebonden door jouw keuze. En het is jou gegeven een andere keuze te maken, en waarneming voor een ander doel te gebruiken. En wat je ziet zal dat doel goed dienen, en zijn eigen werkelijkheid bewijzen aan jou.
Nu lijken er dus twee zonen te zijn: de ene is Gods Zoon, die binnenin ons rust totdat we hem erkennen als wie we werkelijk zijn. De andere is ons lichaam, de zoon van het ego. Deze twee zonen hebben niets met elkaar gemeen. Ze kunnen elkaar nooit ontmoeten, omdat ze elkaar wederzijds uitsluiten. Maar beiden presenteren zichzelf als wie wij zijn. Het essentiële punt waarop ze van elkaar verschillen is hun doel. De ene heeft het doel van heiligheid, de andere het doel van zonde. De ene dient Gods Wil, de andere de wezensvreemde wil van het ego.
Wanneer we de wil van het ego dienen, gebruiken we waarneming om speciaalheid te bevestigen en werkelijk te maken. Maar we kunnen ook een andere keuze maken en onze waarneming gebruiken om een ander doel te dienen, het doel van God. Als we daarvoor kiezen 'zal wat je ziet dat doel goed dienen, en zijn eigen werkelijkheid bewijzen aan jou'. Dan zal onze waarneming de werkelijkheid van onze heiligheid bewijzen.
(Toelichtingen door Robert Perry)