Hoofdstuk 21

Rede en waarneming

VII. De laatste onbeantwoorde vraag

 

1. Zie je niet dat al je ellende voortvloeit uit de vreemde overtuiging dat je machteloos bent? Hulpeloos zijn is de prijs van de zonde. Hulpeloosheid is de voorwaarde die de zonde stelt, het enige dat ze vereist om te worden geloofd. Alleen de hulpelozen kunnen erin geloven. Een enormiteit heeft niets aanlokkelijks, behalve voor de kleinen. En alleen zij die eerst geloven dat ze klein zijn, kunnen er de aantrekkelijkheid van zien. Verraad jegens de Zoon van God is de verdediging van hen die zich niet met hem vereenzelvigen. En je bent vóór hem of tegen hem: je hebt hem lief, of valt hem aan; je beschermt zijn eenheid, of je ziet hem vermorzeld en vermoord door jouw aanval.

 

Wij lijden omdat we hebben gekozen voor de schijnbare macht van het ego, in plaats van de werkelijke kracht van de Heilige Geest. De 'macht' van het ego is de leugen dat we hulpeloos tegenover God staan omdat we tegen Hem gezondigd hebben en Hij ons daarvoor zal straffen. De enige manier om aan die straf te ontkomen is de leugen van het ego te geloven. Dat is de 'aantrekkelijkheid van de enormiteit van de zonde', waarmee we ons individuele bestaan in stand kunnen houden. We zien de Zoon van God dus als een lichaam, en plegen daarmee verraad jegens zijn werkelijkheid.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

2. Niemand gelooft dat de Zoon van God machteloos is. En zij die zichzelf als hulpeloos zien, moeten wel geloven dat zij de Zoon van God niet zijn. Wat kunnen ze anders zijn dan zijn vijand? En wat kunnen ze anders doen dan hem zijn macht benijden en door hun afgunst zichzelf daar bang voor maken? Dat zijn de duistere figuren, zwijgzaam en bang, eenzaam en niet-communicatief, bevreesd dat de macht van Gods Zoon hen zal doodslaan, en die daarom hun hulpeloosheid tegen hem in het geweer brengen. Ze sluiten zich aan bij het leger der machtelozen, om hun oorlog van wraak, bitterheid en wrok tegen hem te voeren, en hem één met hen te maken. Omdat ze niet weten dat ze één zijn met hem, weten ze niet wie ze haten. Ze vormen waarlijk een armzalig leger, waarbij de kans even groot is dat elk zijn broeder aanvalt of zich tegen zichzelf keert, als dat hij zich herinnert dat ze meenden een gemeenschappelijke zaak te dienen.

 

Jezus gebruikt sterke beelden om duidelijk te maken wat het gevolg is van onze keuze voor het denksysteem van het ego. Omdat we geloven machteloos en hulpeloos te zijn tegenover God, geloven we ook dat we niet Zijn Zoon kunnen zijn. De Zoon van God is dus onze vijand. Daarom zoeken we bondgenoten om samen tegen hem ten strijde te trekken en hem even klein te maken als we zelf zijn. We beseffen niet dat we één zijn met hem en in werkelijkheid even groot als hij.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

3. Uitzinnig, luid en sterk lijken de duistere figuren te zijn. Maar hun ‘vijand’ kennen ze niet, ze weten alleen dat ze hem haten. In haat kwamen ze samen, maar ze hebben zich niet verbonden met elkaar. Want hadden ze dat wel gedaan, dan zou haat onmogelijk zijn. Het leger der machtelozen moet in de aanwezigheid van kracht wel uiteenvallen. Zij die sterk zijn, zijn nooit verraderlijk, want ze hebben geen behoefte om van macht te dromen en hun droom uit te leven. Hoe kan een leger opereren in dromen? Op elke willekeurige manier. Men zou kunnen zien hoe het iedereen met alles aanvalt. Dromen dragen geen rede in zich. Een bloem verandert in een giftige speer, een kind wordt een reus, en een muis brult als een leeuw. En even makkelijk verkeert liefde in haat. Dit is geen leger, maar een gekkenhuis. Wat een geplande aanval lijkt, is een heksenketel.

 

We hebben bondgenoten verzameld om tegen onze broeders te strijden, maar een werkelijk bondgenootschap is gebaseerd op liefde, niet op haat. Daarom is het een 'armzalig leger', zoals Jezus het in de vorige alinea noemt. Dit leger maakt geen enkele kans 'in de aanwezigheid van kracht', waarmee Jezus de kracht van Christus bedoelt, het ware Zelf dat we met elkaar delen. Het is de kracht van de Eenheid die niet in dromen, maar in werkelijkheid bestaat. Ze hoeft niet te vechten voor haar bestaan, ze is eenvoudig. En de dwaze pogingen van het ego om zijn macht te bewijzen zijn niets anders dan een 'brullende muis', een beeld dat in het volgende hoofdstuk terugkomt.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

4. Het leger der machtelozen is inderdaad zwak. Het heeft geen wapens en geen vijand. Zeker, het kan de wereld onder de voet lopen en een vijand zoeken. Maar het kan nooit vinden wat er niet is. Zeker, het kan dromen dat het een vijand heeft gevonden, maar die zal nog tijdens de aanval van gedaante veranderen, zodat het spoorslags verder draaft om een andere te zoeken en nooit de overwinningsrust geniet. En terwijl het voortsnelt, keert het zich tegen zichzelf, in de mening dat het een glimp heeft opgevangen van de grote vijand die zijn moordzuchtige aanval steeds weet te ontwijken door een andere gedaante aan te nemen. Hoe verraderlijk lijkt deze vijand, die zo veranderlijk is dat hem herkennen zelfs onmogelijk is.

 

We kunnen de vijand niet buiten ons vinden omdat deze zich binnenin onszelf bevindt: ons geloof in schuld. We hebben deze schuld op onze broeders geprojecteerd en proberen nu te bewijzen dat ze werkelijk schuldig zijn. Maar projectie rust nooit: het ene moment zien we de ene persoon als schuldig, het volgende moment een andere. En terwijl we 'spoorslags verder draven om een andere te zoeken' vangen we af en toe een glimp op van de 'vijand' in onszelf en keren ons tegen onszelf. Het projecteren van schuld is het doel van de wereld, zoals we nu zien:

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

5. Maar haat moet een doelwit hebben. Er kan geen geloof in zonde zijn zonder een vijand. Wie, die in zonde gelooft, zou durven geloven dat hij geen vijand heeft? Zou hij kunnen toegeven dat niemand hem zijn macht ontnomen heeft? De rede zou hem beslist manen niet langer te zoeken naar wat niet te vinden is. Maar eerst moet hij bereid zijn een wereld waar te nemen waar er geen is. Het is niet noodzakelijk dat hij begrijpt hoe hij die kan zien. Dat hoeft hij ook niet te proberen. Want als hij zich concentreert op wat hij niet begrijpen kan, zal hij zijn hulpeloosheid slechts accentueren, en toestaan dat de zonde hem vertelt dat zijn vijand niemand anders is dan hijzelf. Maar laat hij zichzelf slechts de volgende vragen stellen, waarover híj dient te beslissen, opdat het voor hem gebeurt:

 

Verlang ik een wereld die ik regeer in plaats van een die mij regeert?

Verlang ik een wereld waarin ik machtig ben in plaats van hulpeloos?

Verlang ik een wereld waarin ik geen vijanden heb

en waarin ik niet kan zondigen?

En wil ik zien wat ik heb ontkend omdat het de waarheid is?

 

We zijn gefixeerd op een vijand buiten onszelf, omdat we een doelwit nodig hebben waar we onze haat op kunnen projecteren. We moeten iemand de schuld geven van onze machteloosheid. Maar degene die daar verantwoordelijk voor is kan nergens worden gevonden, omdat alleen onze eigen denkgeest in deze machteloosheid gelooft. In plaats daarvan moeten we bereid zijn de werkelijke wereld te zien, een wereld waar geen vijanden zijn, waar we niet machteloos zijn, en waarin geen zonde is.

Dat is de kern van de vier vragen die Jezus in deze alinea stelt. Zijn we bereid om de werkelijke wereld te zien? Het enige wat we daarvoor hoeven te doen is haar willen zien. Over de rest hoeven we ons geen zorgen te maken. Het zien ervan zal ons worden gegeven.

 

Toepassing: Stel jezelf langzaam en aandachtig de vier vragen, en wees je bewust van je reactie op elk ervan.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

6. Wellicht heb je de eerste drie vragen al beantwoord, maar de laatste nog niet. Want die lijkt nog steeds angst in te boezemen, en van de andere te verschillen. Maar de rede wil jou verzekeren dat ze allemaal dezelfde zijn. We hebben gezegd dat dit jaar de nadruk zou liggen op de gelijkheid van de dingen die gelijk zijn. Deze slotvraag, die inderdaad de laatste is waarover je een beslissing dient te nemen, lijkt nog steeds een bedreiging te bevatten die de rest voor jou verloren heeft. En dit denkbeeldige verschil getuigt van jouw overtuiging dat de waarheid wellicht de vijand is die jij alsnog zou kunnen vinden. Hier lijkt dan het laatste restje hoop te liggen om zonde te vinden en macht niet te aanvaarden.

 

Misschien was onze reactie op de vier vragen inderdaad zoals Jezus hier beschrijft, vooral als we begrijpen dat hij verwijst naar heersen (in de eerste vraag) en macht (in de tweede) op een goedaardige manier, niet op een dominante manier, wat duidelijk wordt in de derde vraag.

We kijken dus naar de eerste drie vragen en denken: Ja, daar verlang ik naar. Ik wil niet in een wereld leven waarin ik zwak en hulpeloos ben, overheerst door machtige vijanden. Maar bij de laatste vraag moeten we even slikken. Want daar vraagt Jezus ons of we bereid zijn onder ogen te zien dat niet een vijand buiten onszelf ons bedreigt, maar ons eigen geloof in zonde en schuld. Dát is de waarheid die we tot nu toe hebben ontkend, en die het onmogelijk maakt nog langer zonde buiten onszelf te zien, en de macht van de denkgeest om een andere keuze te maken te ontkennen.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

7. Vergeet niet dat de keuze voor zonde of waarheid, voor hulpeloosheid of macht, de keuze is om aan te vallen of te genezen. Want genezing komt van macht, en aanval van hulpeloosheid. Wie jij aanvalt kun je niet willen genezen. En wie jij genezen wilt hebben, moet wel degene zijn die jij verkozen hebt van aanvallen te vrijwaren. En wat is deze beslissing anders dan de keuze hem ofwel door de ogen van het lichaam te zien, ofwel hem door visie aan jou geopenbaard te laten worden? Hoe deze beslissing tot haar gevolgen leidt is niet jouw probleem. Maar wat jij wilt zien moet wel jouw keuze zijn. Dit is een cursus in oorzaak, niet in gevolg.

 

De waarheid geeft ons de macht om te genezen. Zonde maakt ons hulpeloos en leidt tot aanval. Deze twee alternatieven sluiten elkaar wederzijds uit. We kunnen niet iemand tegelijkertijd aanvallen en genezen. Het gaat om de keuze hoe we onze broeder willen zien: door de ogen van het lichaam, of door de ogen van visie. Het eerste is aanvallend, het tweede genezend. Deze keuze is het enige waar we ons mee bezig hoeven te houden. We hoeven ons niet te bekommeren over de gevolgen van deze keuze, dat is de taak van de Heilige Geest. 'Dit is een cursus in oorzaak', het gevolg kunnen we aan Hem overlaten. De oorzaak is onze keuze voor visie, het gevolg is zien met visie.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

8. Overweeg zorgvuldig je antwoord op de laatste vraag die je nog steeds onbeantwoord hebt gelaten. En laat jouw rede je vertellen dat ze moet worden beantwoord, en in de andere drie beantwoord is. En dan zal het jou duidelijk worden dat het enige wat jij hoeft te doen, wanneer je naar de gevolgen kijkt van welke vorm van zonde ook, is jezelf simpelweg de vraag te stellen:

 

Is dit wat ik graag zie? Wil ik dit?

 

9. Dit is jouw enige beslissing, dit is de voorwaarde voor wat zich voordoet. Ze is niet van belang ten aanzien van hoe dit gebeurt, maar wel van waarom. Je hebt er wel degelijk controle over. En als je ervoor kiest een wereld zonder vijand te zien, waarin jij niet hulpeloos bent, zal het middel om die te zien jou worden gegeven.

 

Toepassing: Denk goed na over je (eventuele) aarzeling bij de laatste vraag. Laat de rede je vervolgens vertellen dat je het antwoord niet uit kunt blijven stellen. Realiseer je dat je, door de eerste drie vragen met 'ja' te beantwoorden, de laatste in feite ook met 'ja' hebt beantwoord (zoals we binnenkort zullen zien).

Denk nu aan een situatie in je leven waarin de gevolgen van een zonde ernstig leken te zijn, waarin het leek alsof je in je zwakheid tegenover een machtige vijand stond (menselijk of anders). En zeg dan:

 

Is dit wat ik graag zie?

Wil ik dit echt?

 

Het antwoord op deze vragen is de enige keuze die je hoeft te maken. 'Je hebt er wel degelijk controle over'. De rest is aan de Heilige Geest. Wanneer je beide vragen beantwoordt met een oprecht gemeend 'nee', zal de Heilige Geest je de visie van de werkelijke wereld geven, een wereld zonder zonde en schuld.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

10. Waarom is die laatste vraag zo belangrijk? De rede zal jou uitleggen waarom. Ze is dezelfde als de andere drie, behalve in de tijd. De andere zijn beslissingen die genomen, vervolgens herroepen, en dan opnieuw genomen kunnen worden. Maar de waarheid is constant, en veronderstelt een staat waarin weifelingen onmogelijk zijn. Je kunt een wereld verlangen die jij regeert en jou niet regeert, en je bedenken. Je kunt ernaar verlangen je hulpeloosheid voor macht te verruilen, en ditzelfde verlangen kwijtraken wanneer een sprankje zonde jou lokt. En je kunt een zondeloze wereld willen zien, en je door een ‘vijand’ laten verleiden de ogen van het lichaam te gebruiken en te veranderen wat je verlangt.

 

11. Qua inhoud zijn al deze vragen hetzelfde. Want ze vragen stuk voor stuk of jij bereid bent de wereld van zonde te verruilen voor wat de Heilige Geest ziet, aangezien juist dit door de wereld van zonde wordt ontkend. En daarom zien zij die naar zonde kijken de ontkenning van de werkelijke wereld. Maar de laatste vraag voegt de wens toe om constantheid te hebben in je verlangen de werkelijke wereld te zien, en zo wordt dit verlangen het enige dat jij hebt. Door de laatste vraag met ‘ja’ te beantwoorden, voeg je oprechtheid toe aan de beslissingen die jij voor al de overige reeds genomen hebt. Want alleen dan heb je van de mogelijkheid afgezien om je nogmaals te bedenken. Als dit het is wat je níet wilt, is de rest volledig beantwoord.

 

De reden waarom de laatste vraag moeilijker lijkt te zijn, is dat we ons niet meer kunnen bedenken over het antwoord. Bij de eerste drie vragen hebben we altijd een uitweg. Het ene moment kunnen we zeggen: 'Ja, ik wil een zondeloze wereld zien waarin niets mijn liefdevolle macht in de weg staat', en vervolgens kunnen we van gedachten veranderen: 'Dat is een mooie droom, maar ik zie nu een vijand waar ik hulpeloos tegenover sta'.

Wanneer we echter zeggen: 'Ik wil een zondeloze wereld zien omdat dat de waarheid is', kunnen we niet meer ontsnappen. Want waarheid is onveranderlijk. Dit kan lijken alsof vingers zich om onze keel klemmen, óf als een weldadige zegen, afhankelijk van de vraag of we denken dat de waarheid ons gevangen zet of ons juist bevrijdt.

De Cursus leidt ons naar het punt waarop we ons realiseren dat de waarheid ons bevrijdt. De waarheid is dat we niet het slachtoffer zijn van een zondige wereld, en dat niets onze liefdevolle macht in de weg staat. Als we dit uiteindelijk erkennen en de werkelijk wereld verlangen te zien, hebben we de laatste vraag beantwoord.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

12. Waarom denk je dat je er niet zeker van bent of de andere wel beantwoord zijn? Zou het nodig zijn ze zo vaak te stellen, als dat wel zo was? Totdat de laatste beslissing is genomen, is het antwoord zowel ‘ja’ als ‘nee’. Want jij hebt ‘ja’ geantwoord zonder te doorzien dat ‘ja’ ‘niet nee’ betekenen moet.

 

Totdat we de laatste vraag hebben beantwoord, is ons antwoord op de eerste drie: 'Ja, maar misschien denk ik er morgen anders over'. Is dat een 'ja'? Als iemand dat antwoord zou geven op een huwelijksaanzoek, zouden we dat dan zien als een 'ja'?

 

Toepassing: Zeg hardop tegen jezelf:

Ik wil een zondeloze wereld zien, waar geen vijanden zijn en niets mijn liefdevolle macht in de weg staat.

Stel dan vast welke verklaring deze uitspraak het beste weerspiegelt:

Ik wil dit zolang het goed voelt.

of:

Ik wil dit permanent en constant, omdat een zondeloze wereld de waarheid is en alleen de waarheid mij gelukkig maakt.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

Niemand kiest tegen zijn geluk, maar hij kan dat toch doen als hij niet ziet dat hij dit doet. En als hij zijn geluk ziet als iets wat eeuwig verandert, nu eens dit, dan weer dat, en dan weer een ongrijpbare schaduw die aan niets is gehecht, kiest hij wel degelijk ertegen.

 

13. Ongrijpbaar geluk of geluk in een zich wijzigende vorm die wisselt met tijd en plaats, is een illusie die geen betekenis heeft. Geluk moet constant zijn, omdat het wordt bereikt door het verlangen naar het inconstante op te geven. Vreugde kan niet anders dan door constante visie worden waargenomen. En constante visie kan alleen aan hen gegeven worden die constantheid wensen. De kracht van het verlangen van Gods Zoon blijft het bewijs dat wie zichzelf als hulpeloos ziet, ongelijk heeft. Verlang wat je wilt, en je zult het aanschouwen, en denken dat het werkelijk is. Er is geen gedachte, of hij heeft de macht te bevrijden of te doden. En geen enkele gedachte kan de denkgeest van de denker verlaten, of hem onbeïnvloed laten.

 

We laten onze opties graag open. We willen de vrijheid hebben om geluk te halen uit steeds veranderende omstandigheden. Maar Jezus zegt dat geluk op deze manier zien, als een inconstante, ongrijpbare schaduw die aan niets is gehecht, in feite de keuze is om niet gelukkig te zijn. Werkelijk geluk komt als volgt tot stand: Eerst geven we de wens op om onze geluksopties open te laten. In plaats daarvan wensen we constantheid. We verlangen de werkelijke, zondeloze wereld te zien, omdat deze wereld de onveranderlijke waarheid is. Uit dit verlangen naar constantheid komt constante visie voort. En alleen constante visie ziet ware en constante vreugde en geluk. Daarom is de laatste vraag cruciaal. Ze vertegenwoordigt een onveranderlijke verbintenis met constantheid. En daarom vinden we het zo moeilijk om haar te beantwoorden.

(Toelichtingen door Robert Perry)