Hoofdstuk 24
Het doel van speciaalheid
IV. Speciaalheid tegenover zondeloosheid
1. Speciaalheid is een gebrek aan vertrouwen in iedereen behalve jezelf. Geloof wordt alleen in jouzelf geïnvesteerd. Al het andere wordt tot je vijand, gevreesd en aangevallen, dodelijk en gevaarlijk, gehaat en enkel het vernietigen waard. Al wat ze aan vriendelijkheid te bieden heeft is slechts misleiding, maar haar haat is werkelijk. Wanneer ze gevaar loopt te worden vernietigd moet ze wel doden, en jij wordt naar haar toegetrokken om haar als eerste te doden. En dat is de aantrekkingskracht van schuld. Hier wordt de dood als verlosser op de troon gezet; de kruisiging is nu de redding, terwijl verlossing alleen maar het vernietigen van de wereld kan betekenen, met uitzondering van jouzelf.
We vertrouwen onze broeders niet, omdat we onze zonden op hen hebben geprojecteerd en nu geloven dat zij ons zullen aanvallen en vernietigen. Daarom zien we aanval als de beste verdediging, en de dood (van anderen) als onze redding.
(Toelichtingen door Robert Perry)
2. Wat kan de bedoeling van het lichaam anders zijn dan speciaalheid? En juist dit is wat het broos en hulpeloos maakt wat betreft zijn eigen verdediging. Het werd ontworpen om jou broos en hulpeloos te maken. Het doel van de afscheiding is zijn vloek. Maar lichamen hebben geen doel. Bedoeling is het domein van de denkgeest. En denkgeesten kunnen naar believen hun gerichtheid veranderen. Wat zij zijn kunnen ze niet veranderen, noch al hun eigenschappen. Maar wat ze als doel stellen kan worden veranderd, en de gesteldheid van het lichaam moet dienovereenkomstig wisselen. Van zichzelf uit kan het lichaam niets doen. Zie het als een middel om te kwetsen, en het wordt gekwetst. Zie het als een middel om te genezen, en het wordt genezen.
Wij gebruiken ons lichaam om speciaal te zijn. We zorgen ervoor dat het er beter uitziet dan dat van anderen. We proberen het sterker en vaardiger te maken, en gebruiken zijn capaciteiten om de wereld te bewijzen dat we superieur zijn. Maar in feite maakt het lichaam ons broos en hulpeloos, omdat het uit zichzelf niets kan doen. Het wordt niet aangestuurd door de hersenen — die immers zelf deel uitmaken van het lichaam — maar door de denkgeest. Het lichaam weerspiegelt slechts het doel van de denkgeest. Als dat doel afscheiding is, zullen we het lichaam waarnemen als kwetsbaar; is het doel eenheid, dan zullen we het waarnemen als genezen.
(Toelichtingen door Robert Perry)
3. Jij kunt alleen jezelf kwetsen. Dit is menigmaal herhaald, maar vooralsnog moeilijk te vatten. Voor denkgeesten die uit zijn op speciaalheid, is dit onmogelijk. Maar voor diegenen die wensen te genezen en niet aan te vallen, is dit volkomen duidelijk. De bedoeling om aan te vallen ligt in de denkgeest, en de gevolgen ervan worden slechts gevoeld waar die is. Ook is de denkgeest niet begrensd; en dus moet het wel zo zijn dat een schadelijke bedoeling de denkgeest kwetst als één geheel. Niets kan voor speciaalheid minder begrijpelijk zijn. Niets kan voor wonderen meer begrijpelijk zijn. Want wonderen zijn louter een omzetting van de bedoeling om te kwetsen in die om te genezen. Deze omslag in bedoeling brengt speciaalheid inderdaad ‘in gevaar’, maar alleen in de zin dat alle illusies door de waarheid worden ‘bedreigd’. Ze zullen ten overstaan van haar niet standhouden. Maar welke vertroosting heeft ooit daarin gescholen, dat jij jouw Vader de gave zou willen onthouden die Hij vraagt, om die liever daaraan te geven? Geef ze aan Hem, en het universum is van jou. Schenk ze aan illusies, en geen enkele gave kan worden teruggegeven. Wat jij speciaalheid hebt gegeven, heeft jou bankroet gemaakt en je schatkamer kaal en leeg achtergelaten, met een uitnodigend openstaande deur voor alles wat jouw vrede maar wil verstoren om binnen te komen en verwoesting aan te richten.
Speciaalheid zegt dat we winnen wanneer we iemand anders verslaan. We hebben de ander gekwetst en onszelf geholpen. De waarheid is echter dat we alleen onszelf kunnen kwetsen. Als een ander verliest, verliezen wij ook. Want de ander is deel van ons en dus is zijn verlies het onze. 'Een schadelijke bedoeling kwetst de denkgeest [van het Zoonschap] als één geheel'.
Voor speciaalheid betekent dit niets, maar voor wonderen betekent het alles. Want een wonder verandert het doel van kwetsen in het doel van genezen, van het winnen van de race naar het helpen van onze achterblijvende broeder. Dit bedreigt onze overwinning, maar heeft een overwinning ons ooit gegeven waar we ten diepste toe naar verlangden? Heeft ze ons ooit werkelijke vrede gegeven? Of heeft ze ons alleen maar zorgen gegeven over de volgende wedstrijd, of schuld over degenen die we op weg naar victorie slecht hebben behandeld?
Deze alinea eindigt met een grimmig beeld. We hebben onnoemelijk veel tijd besteed aan het cultiveren van onze speciaalheid. We hebben de deur van onze schatkamer geopend en steeds weer een stukje van de schat daaruit gehaald en aan de voeten van de afgod van speciaalheid gelegd. En wat is het resultaat van al deze bewijzen van toewijding? Dat we failliet zijn. Dat we uitermate kwetsbaar zijn voor alles 'wat jouw vrede maar wil verstoren om binnen te komen en verwoesting aan te richten'.
(Toelichtingen door Robert Perry)
4. Eerder heb ik je al gezegd niet na te denken over de middelen waarmee verlossing wordt verworven, noch hoe die te bereiken valt. Maar denk er wel over na, en denk er goed over na, of het jouw wens is je broeder als zondeloos te kunnen zien. Voor speciaalheid moet het antwoord wel ‘nee’ zijn. Een zondeloze broeder is haar vijand, terwijl zonde, als die al mogelijk was, haar vriend zou zijn. Je broeders zonde zou zichzelf rechtvaardigen, en zich een betekenis geven die door de waarheid wordt ontkend. Al wat werkelijk is verkondigt zijn zondeloosheid. Al wat onwaar is verkondigt dat zijn zonden werkelijk zijn. Als hij zondig is, dan is jouw werkelijkheid niet waar, maar slechts een droom van speciaalheid, die een ogenblik duurt, en tot stof vergaat.
In hoofdstuk 20 benadrukte Jezus dat we ons geen zorgen hoeven te maken over hoe we visie kunnen verwerven. Het enige wat we hoeven te doen is haar wensen — onze broeder zondeloos wensen te zien. Dan zal visie ons gegeven worden. Hier zegt hij dat we niet kunnen wensen onze broeder zondeloos te zien en wensen speciaal te zijn. Speciaalheid wil juist zonde zien omdat dit de ander schuldig en ons onschuldig — dus speciaal — maakt. Hem zien als zondig betekent dat onze speciale identiteit, ons speciale zelf, werkelijk is; hem zien als zondeloos betekent dat onze speciale identiteit onwaar is, 'een droom van speciaalheid, die een ogenblik duurt, en tot stof vergaat'.
(Toelichtingen door Robert Perry)
5. Verdedig deze onzinnige droom niet, waarin God beroofd is van wat Hij liefheeft, en jij buiten bereik van verlossing blijft. Alleen het volgende staat vast in deze wisselvallige wereld, die in werkelijkheid geen betekenis heeft: wanneer jij niet volledig in vrede bent, en wanneer je enige vorm van pijn lijdt, dan heb je in jouw broeder een of andere zonde gezien, en je verheugd over wat jij dacht dat er was. Jouw speciaalheid leek omwille daarvan in veiligheid. En aldus heb je gered wat jij als jouw verlosser hebt aangewezen, en degene gekruisigd die God jou in plaats daarvan gegeven heeft. En zo ben jij met hem verbonden, want jullie zijn één. En zo is speciaalheid zijn ‘vijand’, en eveneens die van jou.
Zolang we zonde zien in onze broeder kunnen we niet volledig in vrede zijn. Zonde zien in een ander betekent: 'ik ben beter dan jij'. Zijn zonde lijkt onze speciaalheid dus veilig te stellen, daarom verheugen we ons over wat we zien. We redden wat we als onze verlosser beschouwen, en kruisigen onze werkelijke verlosser. Daarmee is speciaalheid zowel onze vijand als die van onze broeder.
(Toelichtingen door Robert Perry)