Hoofdstuk 29

Het ontwaken

II. De komst van de Gast

 

1. Waarom zou je de ontdekking dat jij vrij bent niet als een bevrijding van lijden zien? Waarom zou je de waarheid niet toejuichen, in plaats van haar als vijand te beschouwen? Waarom is een gemakkelijk pad, zo duidelijk gemarkeerd dat het onmogelijk is te verdwalen, ogenschijnlijk doornig, oneffen en veel te moeilijk voor jou om te volgen? Komt dit niet doordat je het ziet als een weg naar de hel, in plaats van het te bezien als een eenvoudige manier om, zonder enig offer of verlies, jezelf te vinden in de Hemel en in God? Zolang je niet inziet dat jij niets opgeeft, en zolang je niet begrijpt dat verlies niet bestaat, zul je de weg die je gekozen hebt op enige manier betreuren. En je zult de vele voordelen die jouw keuze jou heeft opgeleverd, niet zien. Maar ook al zie je die niet, ze zijn er wel. Hun oorzaak werd in werking gezet, en waar hun oorzaak haar intrede deed, moeten ze zelf ook aanwezig zijn.

 

Laten we onszelf de drie vragen stellen waarmee Jezus deze paragraaf opent:

Waarom zou ik de ontdekking dat ik vrij ben niet als een bevrijding van lijden zien?

Waarom zou ik de waarheid niet toejuichen, in plaats van haar als vijand te beschouwen?

Waarom is een gemakkelijk pad, zo duidelijk gemarkeerd dat het onmogelijk is te verdwalen, ogenschijnlijk doornig, oneffen en veel te moeilijk voor mij om te volgen?

Waarom? Omdat we het pad dat Jezus voor ons heeft uitgestippeld zien als een weg van opoffering. Daarom is het cruciaal dat we ons realiseren dat de Cursus geen enkel offer van ons vraagt. Tot die tijd zullen we deze leerweg met argwaan bekijken en op afstand houden. En we zullen blind zijn voor alle voordelen die hij oplevert en die er in feite al zijn. We hebben hun Oorzaak aanvaard en moeten dus in het bezit zijn van de Gevolgen ervan:

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

2. Jij hebt de oorzaak van genezing aanvaard, en dus moet je wel genezen zijn. En doordat jij genezen bent, moet ook de kracht om te genezen jou nu toebehoren. Het wonder is geen opzichzelfstaand iets dat plotseling plaatsvindt, als een gevolg zonder oorzaak. En evenmin is het een oorzaak in zichzelf. Maar waar zijn oorzaak is, daar moet het zijn. Nu is het veroorzaakt, zij het nog niet waargenomen. En zijn gevolgen zijn er, zij het nog ongezien. Kijk nu naar binnen, en je zult geen reden zien tot spijt, maar reden en oorzaak te meer om je van harte te verheugen en op vrede te hopen.

 

Wanneer we besluiten om ons met een broeder te verbinden in een heilige relatie, aanvaarden we de Oorzaak van genezing en van wonderen: God. Ook al zien we in ons leven nog veel redenen tot spijt en wanhoop, als we diep naar binnen kijken zien we dat God daar aanwezig is, samen met de macht om wonderen te verrichten. Dan zien we redenen tot hoop en vreugde in plaats van wanhoop en spijt, want de gevolgen van wonderen zijn er al, ook al zien we ze nog niet.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

3. Het was een hopeloze poging om op een slagveld hoop op vrede te vinden. Het was vergeefse moeite om een uitweg uit zonde en pijn te eisen van wat gemaakt werd om te fungeren als bewaarder van zonde en pijn. Want pijn en zonde zijn één enkele illusie, net als haat en angst, en aanval en schuld er maar één zijn. Waar die geen oorzaak hebben, zijn hun gevolgen verdwenen, en overal waar zij niet zijn, komt zeker liefde. Waarom verheug jij je niet? Jij bent vrij van pijn en ziekte, ellende en verlies, en van al de gevolgen van aanval en haat. Niet langer is pijn je vriend, of schuld je god, en je zou de gevolgen van liefde moeten verwelkomen.

 

Het is geen wonder dat we geen hoop hadden, want we hadden onze hoop op het verkeerde gevestigd. We zochten naar vrede op een slagveld. We vroegen ons lichaam om bevrijding van zonde en pijn, hoewel het was gemaakt om zonde en pijn te genereren. Gelukkig is onze nieuwe hoop niet gebaseerd op oude manieren die ineens op magische wijze zouden moeten werken. Hij is gebaseerd op de Oorzaak die we diep in onszelf een thuis hebben geboden. Daar heeft deze Oorzaak ons bevrijd van 'pijn en ziekte, ellende en verlies, en van al de gevolgen van aanval en haat ....... en overal waar zij niet zijn, komt zeker liefde'. Laten we dit serieus nemen, evenals Jezus' indringende vraag: 'Waarom verheug jij je niet?'

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

4. Jouw Gast is gekomen. Jij vroeg Hem en Hij kwam. Je hebt Hem niet horen binnenkomen, want je hebt Hem niet volledig verwelkomd. En toch zijn Zijn gaven met Hem meegekomen. Hij heeft ze aan je voeten neergelegd, en vraagt jou nu ernaar te kijken en ze als de jouwe aan te nemen. Hij heeft jouw hulp nodig om ze aan allen te geven die los van anderen hun weg gaan en geloven dat ze afgescheiden en alleen zijn. Zij zullen genezen wanneer jij jouw gaven aanvaardt, want je Gast zal iedereen welkom heten wiens voeten de heilige grond hebben aangeraakt waarop jij staat, en waarop Zijn gaven voor hen zijn neergelegd.

 

Toepassing :

Stel je voor dat je God als je Gast hebt uitgenodigd in je huis. Hij neemt je uitnodiging aan, maar je hoort Hem niet binnenkomen omdat je met iets anders bezig bent. Daardoor zie je ook niet dat Hij allerlei geschenken voor je neerlegt. Dan zegt Hij: 'Ik heb je hulp nodig. Ik wil deze geschenken aan iedereen geven, maar daarvoor is nodig dat jij ze eerst van Mij aanneemt'.

Wat zou je doen ais je je in deze situatie bevond?

Je bevindt je in deze situatie!

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

5. Jij ziet niet hoeveel je nu kunt geven, op grond van al wat jij ontvangen hebt. Maar Hij die is binnengekomen wacht er slechts op dat jij komt waar jij Hem uitgenodigd hebt. Er is geen andere plaats waar Hij Zijn gastheer kan vinden, of waar Zijn gastheer Hem ontmoeten kan. En nergens anders kunnen Zijn gaven van vrede en vreugde, en al het geluk dat Zijn Tegenwoordigheid brengt, worden verkregen. Want die zijn waar Hij is, die ze met Zich meebrengt opdat ze de jouwe zouden zijn. Jij kunt je Gast niet zien, maar wel de gaven die Hij heeft gebracht. En wanneer je daarnaar kijkt, zul je geloven dat Zijn Tegenwoordigheid daar wel moet zijn. Want wat jij nu kunt doen zou niet kunnen worden gedaan zonder de liefde en de genade die Zijn Tegenwoordigheid in Zich draagt.

 

Velen van ons geloven niet dat ze veel te geven hebben. Maar dat is een ontkenning van de geschenken van de Gast die we hebben binnengenodigd. Als Hij in ons is, hoe kunnen we dan niet veel te geven hebben? Om Zijn geschenken aan te nemen en door te kunnen geven, moeten we ons echter wel met Hem verbinden. We moeten naar de plaats gaan waar Hij aanwezig is: onze denkgeest. We kunnen Hem niet zien, maar wei Zijn gaven van vrede, vreugde en geluk, die getuigen van Zijn Aanwezigheid. 'Want wat jij nu kunt doen zou niet kunnen worden gedaan zonder de liefde en de genade die Zijn Tegenwoordigheid in Zich draagt'.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

6. Dit is de belofte van de levende God: dat Zijn Zoon leven heeft en ieder levend wezen deel van hem uitmaakt, en dat niets anders leven heeft. Wat jij ‘leven’ hebt gegeven leeft niet, en symboliseert slechts je wens om los van het leven te leven, levend in de dood, waarbij de dood als leven wordt gezien, en leven als de dood. Verwarring volgt hier op verwarring, want deze wereld werd op verwarring gebouwd, en er is niets anders waarop ze rust. Haar basis verandert niet, hoewel die voortdurend aan verandering onderhevig lijkt. Maar wat is dat anders dan de toestand die verwarring werkelijk betekent? Stabiliteit heeft voor hen die verward zijn geen betekenis, terwijl verschuiving en verandering de wet worden waarop ze hun leven funderen.

 

Gods fundamentele belofte is dat Zijn Zoon leeft, evenals alle levende wezens die deel van hem uitmaken. Verder is er niets dat leven heeft, maar wij hebben 'leven' gegeven aan iets dat niet Gods Zoon is en geen deel van hem uitmaakt: het lichaam. Dit 'leven' is echter niets anders dan het functioneren van een biologische machine. Is dat werkelijk leven? Is dat zuivere, onbegrensde vitaliteit? Als de toestand waarin we verkeren leven is, moet het echte leven, het onbeperkte leven in de Hemel, de dood zijn. Met andere woorden: we hebben leven en dood met elkaar verward, en deze verwarring zorgt voor een constante verschuiving en verandering. Dit heeft tot gevolg dat er in feite niets veranderd. Verwarring is een staat waarin constante verandering betekent dat alles hetzelfde blijft.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

7. Het lichaam verandert niet. Het vertegenwoordigt de ruimere droom dat verandering mogelijk is. Veranderen betekent een toestand bereiken die verschilt van degene waarin jij je voordien bevond. Er is in onsterfelijkheid geen verandering, en de Hemel kent die niet. Maar hier op aarde heeft ze een dubbele bedoeling, want ze kan worden aangewend om tegengestelde dingen te onderwijzen. En die zijn een weerspiegeling van de leraar die ze onderwijst. Het kan lijken dat het lichaam verandert met de tijd, met ziekte of met gezondheid, en met gebeurtenissen die een ingreep erop lijken te zijn. Toch wil dit slechts zeggen dat de denkgeest onveranderd blijft in zijn overtuiging wat de bedoeling van het lichaam is.

 

Het lichaam verandert niet, omdat iets dat niet bestaat niet kan veranderen. Het vertegenwoordigt echter wel de droom van verandering, het onderwijs van het ego dat we onze oorspronkelijke staat van onsterfelijkheid hebben veranderd in een staat van sterfelijkheid. Maar zoals we gezien hebben leidt constante verandering tot verwarring, waardoor er juist niets verandert. En dat is wat de Heilige Geest ons leert: onze denkgeest blijft onveranderd ten aanzien van zijn doel voor het lichaam: een instrument ter genezing in plaats van een gevangenis van zonde en schuld.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

8. Ziekte is de eis dat het lichaam iets is wat het niet is. Zijn nietsheid garandeert juist dat het niet ziek kan zijn. In jouw eis dat het méér moet zijn schuilt het idee van ziekte. Het vraagt immers dat God minder is dan alles wat Hij in werkelijkheid is. Wat wordt er dan van jou, want het offer wordt toch van jou gevraagd? Want Hem wordt gezegd dat een deel van Hem niet langer aan Hem toebehoort. Hij moet jouw zelf offeren, en door Zijn offer word jij meer en wordt Hij minder door het verlies van jou. En wat van Hem is weggegaan, wordt jouw god, die jou ertegen beschermt deel van Hem te zijn.

 

Wanneer we geloven dat het lichaam werkelijk is, geven we het de macht om onze denkgeest af te scheiden van alles en iedereen, inclusief God. Dat betekent dat God Zijn Zoon verliest en daarmee kleiner wordt, terwijl het ego wint en groter wordt. Maar in werkelijkheid is het ego de verliezer, want met het winnen van ons individuele zelf, hebben we ons ware Zelf verloren.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

9. Het lichaam dat gevraagd wordt een god te zijn zal worden aangevallen, omdat zijn nietsheid niet werd onderkend. En zo lijkt het een ding met macht in zichzelf. Als zodanig kan het worden waargenomen, en gezien als iets dat voelt en handelt, en jou in zijn greep houdt als gevangene voor zichzelf. En het kan nalaten te zijn wat jij eiste dat het was. En je zult het haten om zijn nietigheid, zonder te bedenken dat deze nalatigheid niet schuilt in het feit dat het niet méér is dan het zou moeten zijn, maar alleen in het feit dat jij nalaat te zien dat het niets is. Toch is zijn nietsheid jouw verlossing, en juist die wil jij ontvluchten.

 

Deze belangrijke verklaring bevat een reeks processen die uiteindelijk tot ziekte leiden. Eerst aanbidden we het lichaam, omdat het ons afscheidt van God en daardoor zelf een god wordt. Deze 'goddelijke macht' is in staat om zelfstandig te voelen en te handelen, en ons op te leggen wat ze maar wil. Uiteindelijk oefent het lichaam deze macht op diverse negatieve manieren over ons uit:

Het maakt ons tot zijn gevangene.

Het slaagt er niet in om ons alle beloningen te bieden die we ervan eisen.

Het is klein en dwingt ons daardoor klein te zijn.

Wat we ons niet realiseren is dat het probleem niet in het lichaam ligt, maar in onze eis dat het' iets' moet zijn. Als we zouden inzien dat het geen enkele macht van zichzelf heeft omdat het in werkelijkheid niets is, zouden we verlost zijn.

(Toelichtingen door Robert Perry)

 

10. Als ‘iets’ wordt het lichaam gevraagd Gods vijand te zijn, door wat Hij is te vervangen door nietigheid, beperking en wanhoop. Zíjn verlies is het wat je viert wanneer jij het lichaam ziet als een ding dat je liefhebt, of het beziet als iets wat je haat. Want als Hij de som van alles is, dan bestaat iets wat niet in Hem is niet, en betekent Zijn compleetheid de nietsheid daarvan. Je verlosser is niet dood, en woont evenmin in wat werd gebouwd als tempel voor de dood. Hij woont en leeft in God, en dit en dit alleen maakt hem tot jouw verlosser. De nietsheid van zijn lichaam bevrijdt het jouwe van ziekte en dood. Want wat van jou is, kan niet meer of minder zijn dan wat van hem is.

 

Wanneer we ons lichaam beschouwen als 'iets', zullen we geloven dat het betrokken is bij een touwtrekwedstrijd met God, waarbij het ons van Hem wegtrekt om 'wat Hij is te vervangen door nietigheid, beperking en wanhoop'. Dit is wat we allemaal doen, want of we ons lichaam nu liefhebben of haten, in beide gevallen beschouwen we het als iets.

 

Toepassing : Kijk naar je lichaam en zeg:

Als ik dit beschouw als 'iets',

zie ik het als een zelfstandige god,

als een afgod die mij wegtrekt van mijn Vader.

Maar aangezien Hij de som van alles is,

bestaat iets wat niet in Hem is niet.

 

Ons lichaam is letterlijk niets. We leven niet in iets 'wat werd gebouwd als tempel voor de dood'. We leven in een onbeperkt leven, in God.

 

Toepassing : Denk aan iemand en visualiseer zijn of haar lichaam. Zeg dan:

Jouw lichaam is gebouwd als een tempel voor de dood.

Maar je leeft niet in dit lichaam, want het is niets.

Je leeft in een onbeperkt leven,

je leeft in God.

En wat waar is voor jou, is ook waar voor mij.

(Toelichtingen door Robert Perry)