4.   Wat zijn de eigenschappen van Gods leraren?

I. Vertrouwen

 

1. Dit is het fundament waarop hun vermogen om hun functie te vervullen rust. Waarneming is het resultaat van leren. In feite is waarneming leren, omdat oorzaak en gevolg nooit gescheiden zijn. De leraren van God hebben vertrouwen in de wereld, omdat ze hebben geleerd dat die niet wordt geregeerd door wetten die de wereld heeft ontworpen. Ze wordt geregeerd door een kracht die in hen maar niet van hen is. Het is deze kracht die alles geborgen houdt. Het is dankzij deze kracht dat de leraren van God een wereld zien die is vergeven.

 

2. Wanneer deze kracht eenmaal is ervaren, is het onmogelijk nog op je eigen onbeduidende vermogens te vertrouwen. Wie zou proberen met de nietige vleugels van een mus te vliegen wanneer hem de machtige kracht gegeven is van een adelaar? En wie zou zijn vertrouwen stellen in het schamele aanbod van het ego wanneer de gaven van God voor hem worden neergelegd? Wat is het dat hen ertoe aanzet de omslag te maken?

 

A. Het ontwikkelen van vertrouwen

 

3. Eerst moeten ze een periode doormaken die aangeduid kan worden als ‘een periode van ongedaan maken’. Dit hoeft niet pijnlijk te zijn, maar wordt gewoonlijk wel zo ervaren. Het lijkt alsof er dingen worden weggenomen, en aanvankelijk wordt zelden begrepen dat men slechts hun gebrek aan waarde begint in te zien. Hoe kan het ontbreken van waarde worden waargenomen als de waarnemer niet in een positie is waarin hij de dingen wel in een ander licht moet zien? Hij is nog niet op een punt gekomen waarop hij de omslag volledig innerlijk kan maken. En dus zal het plan soms veranderingen vragen in wat uiterlijke omstandigheden lijken te zijn. Deze veranderingen zijn altijd behulpzaam. Wanneer de leraar van God dat eenmaal heeft geleerd, gaat hij over naar de tweede fase.

 

4. Vervolgens moet de leraar van God ‘een periode van schiften’ doormaken. Dit is altijd wat moeilijk, omdat, nu hij geleerd heeft dat de veranderingen in zijn leven altijd behulpzaam zijn, hij nu over alle dingen moet beslissen op grond van het feit of ze die behulpzaamheid bevorderen of hinderen. Hij zal ontdekken dat vele, zo niet de meeste dingen waar hij vroeger waarde aan hechtte, alleen maar zijn vermogen in de weg staan om wat hij geleerd heeft over te dragen op nieuwe situaties, wanneer die zich voordoen. Omdat hij waarde heeft gegeven aan wat in werkelijkheid geen enkele waarde heeft, zal hij de les uit angst voor verlies of een offer niet veralgemenen. Het vereist heel wat leerwerk eer begrepen wordt dat alle dingen, gebeurtenissen, ontmoetingen en omstandigheden behulpzaam zijn. Slechts in de mate waarin ze behulpzaam zijn kan er in deze wereld van illusies enige werkelijkheidsgraad aan worden toegekend. Het woord ‘waarde’ kan nergens anders op slaan.

 

5. De derde fase waar de leraar van God doorheen moet, kan aangeduid worden als ‘een periode van loslaten’. Als dit wordt geïnterpreteerd als het opgeven van het begerenswaardige, zal het een enorm conflict met zich meebrengen. Weinig leraren van God ontkomen volledig aan dit verdriet. Het heeft echter geen zin het waardevolle van het waardeloze te schiften als niet ook de volgende voor de hand liggende stap wordt gezet. Daarom zal de overlappende periode er waarschijnlijk een zijn waarin de leraar van God zich geroepen voelt zijn eigen hoogste belang op te offeren ten gunste van de waarheid. Hij beseft vooralsnog niet hoe volkomen onmogelijk zo’n eis zou zijn. Hij kan dit alleen leren als hij daadwerkelijk het waardeloze opgeeft. Hierdoor leert hij dat waar hij verdriet verwachtte, hij daarentegen een opgewekte lichthartigheid ontdekt, en waar hij dacht dat er iets van hem werd gevraagd, hem juist een geschenk wordt gegeven.

 

6. Nu volgt ‘een periode van stabilisatie’. Dit is een rustige tijd waarin de leraar van God een poosje in redelijke vrede rust. Nu consolideert hij wat hij geleerd heeft. Nu begint hij de overdrachtswaarde te zien van wat hij heeft geleerd. De mogelijkheden hiervan zijn letterlijk duizelingwekkend en de leraar van God is nu op een punt in zijn voortgang gekomen waarop hij hierin zijn volledige uitweg ziet. ‘Geef op wat je niet wilt en behoud wat je wel wilt.’ Zo eenvoudig is het voor de hand liggende! En zo makkelijk uit te voeren! De leraar van God heeft deze adempauze nodig. Hij is nog niet zo ver gekomen als hij denkt. Maar wanneer hij klaar is om verder te gaan, gaan er machtige metgezellen met hem mee. Nu rust hij een tijdje en verzamelt ze voor hij verdergaat om zich heen. Van hier af zal hij niet alleen verdergaan.

 

7. De volgende fase is voorwaar ‘een periode van destabilisatie’. Nu moet de leraar van God gaan begrijpen dat hij niet werkelijk wist wat waardevol was en wat waardeloos. Al wat hij tot dusverre werkelijk heeft geleerd, is dat hij het waardeloze niet wilde en het waardevolle juist wel. Maar om hem het verschil hiertussen te leren was zijn eigen schifting van geen betekenis. Het denkbeeld ‘offeren’, dat zo’n centrale plaats inneemt in zijn eigen denksysteem, heeft het hem onmogelijk gemaakt te oordelen. Hij dacht dat hij bereidwilligheid had geleerd, maar nu ziet hij in dat hij niet weet waar deze bereidwilligheid toe dient. En nu moet hij een toestand bereiken die misschien voor een heel lange tijd onbereikbaar blijft. Hij dient te leren alle oordelen terzijde te leggen en in iedere situatie alleen te vragen wat hij werkelijk wil. Werd niet elke stap in deze richting zo nadrukkelijk bekrachtigd, dan zou het inderdaad moeilijk zijn!

 

8. En tenslotte is er ‘een periode van voltooiing’. Hier wordt wat werd geleerd geconsolideerd. Wat vroeger louter werd gezien in schaduwbeeld, wordt nu solide verworvenheid waarop zowel in alle ‘tijden van nood’ als in rustige tijden kan worden gerekend. Zeker, rust is het resultaat ervan, de vrucht van oprecht leren, van consequent denken en volledige overdracht. Dit is de fase van werkelijke vrede, want hier wordt de hemelse staat ten volle weerspiegeld. Van hieruit ligt de weg naar de Hemel open en is hij makkelijk begaanbaar. In feite is hij hier. Wie zou ergens ‘heen’ gaan als innerlijke vrede al totaal is? En wie zou willen proberen gemoedsrust te ruilen voor iets wat nog begerenswaardiger is? Wat zou nog begerenswaardiger kunnen zijn dan dit?